Inmiddels al weer bijna drie weken in Kampala, aan het werk in de bakkerij aan Kampala Road, zo ongeveer de hoofdstraat van deze Afrikaanse stad.
Broodjes bakken in het BROOD filiaal in Kampala. BROOD, mijn vorige werkgever uit Amsterdam en Haarlem heeft mij de kans gegeven om hier een maandje aan de slag te gaan.
Ik neem het stokje over van Theo, die een paar dagen terug naar Nederland vloog. Hij heeft hier samen met Jack die nog tot december blijft de bakkerij gerund. Voordat hij hier in mei afreisde, waren er al twee Oegandezen een paar maanden in Nederland geweest om getraind te worden. Het was een zware klus geweest met een hoop ongelooflijke momenten.
De bakkerij draait inmiddels goed en de winkel is open. Mensen zijn enthousiast over ons brood.
Het stikt hier van de mzungu’s (blanken) en soms wordt je naar voren geroepen in de winkel waarna je door een Nederlander die hier woont verteld wordt hoe blij ze is met ons lekkere brood.
Oeganda is een voormalige Engelse kolonie, en al hebben die Engelsen misschien mooie spoorlijnen aanlegt die inmiddels allemaal in verval geraakt zijn, een recept voor fatsoenlijk brood hebben ze niet achtergelaten. Die hadden ze namelijk niet. Brood is ook niet echt Afrikaans natuurlijk. Ze eten liever Matoke, gestoomde en geprakte groene bananen.
Afrikanen zijn dol op suiker. Dat was me al opgevallen in Zwitserland waar ik met Samuel samenwoonde. Hij verbruikte een kilo suiker per week en dit gooide hij voornamelijk in z’n thee.
Op het brood gooit men hier 12% suiker ten opzichte van de bloem. In Nederland vaak niks, en hooguit 2%.
Daarbij voegen ze nog eens een enorme hoeveelheid vet toe. Je kunt je voorstellen hoe zo’n brood hier smaakt en hoelang het goed blijft.
Jammer, want ze hebben net als de Amerikanen tarwe met hele goede eigenschappen om brood te bakken. Als ik een beetje m’n best doe, bak ik hier het mooiste brood dat ik ooit uit een oven haalde.
Elke dag ga ik met het brommertje naar het werk. Ik wandel over het rode klei naar de hoofdweg toe.
Daar op de hoek staan tal van boda-boda rijders. Brommertaxi’s. Ze roepen “boss, boss!”
Soms stap ik op, soms wandel ik een stukje de heuvel op en loop langs de markt. De straat ligt bezaaid met enorme trossen groene bananen en er staan hokken met tientallen kippen die je kunt uitzoeken. Soms koop ik een stuk suikerriet of een helft vers gesneden ananas.
Boda rijders komen toeterend voorbij. Of ik op wil stappen. Een simpele wenk is genoeg. We onderhandelen over de prijs. Als het hem niet bevalt loop ik weg. Maar omdat in vergelijking tot de lokalen toch teveel betalen roepen ze je al snel terug. “sit, sit” Als ik zit roep ik “we go”.
Buiten het vervoer van mensen zijn ze in staat om zo ongeveer alles te vervoeren op die dingen wat je maar kunt bedenken. Auto onderdelen zo groot als bumpers of voorruiten, trossen bananen, enorme zakken houtskool, zoveel plastic jerrycans dat de bestuurder niet meer te zien is, een kooi volgepropt met kippen.
Het mooiste dat ik toch nog toe gezien heb was een dwarsgeplaatste doodskist, met goud beslagen. Hij raasde volgas over het drukste kruispunt van de stad.
Er zijn duizenden van deze brommertjes in de stad, allemaal van hetzelfde merk en type. De Bajaj Boxer S. Het is een Indiaans product, een 100 cc motortje met volgens de fabrieksgegevens een verbruik van 1 liter op 90 kilometer. Extreem zuinig dus.
Ondanks dat rijden ze hem graag leeg tot op de laatste druppel. Soms moeten we stoppen, dan legt hij hem op z’n zijkant waardoor het laatste restje de carburateur inloopt en dan kunnen we het meestal net halen tot het volgende tankstation. Vaak laat hij dan een halve liter in de tank gooien. Want wat je nu in je tank gooit, kun je vanavond niet meer uitgeven aan eten.
Het is elke dag weer een belevenis op zo’n ding. ’s Avonds heb ik een privé boda die ik kan bellen en alleen maar zegt “let me come”. Tien minuutjes later staat hij voor de deur. Jack, die altijd ’s ochtends vroeg weg gaat, heeft er eentje die hem elke dag wakker belt.
Omdat in onze wijk nogal vaak de stroom eraf gaat en het dan echt stik donker is (laatst liep ik tegen een versteende termietenhoop aan) is het wel fijn dat je een betrouwbaar iemand hebt. Het blijft toch Afrika en ’s nachts rondlopen wordt afgeraden. Ik voel mij niet geroepen om dit dan toch te doen.
De ene keer heb je er een die me rustig naar de bakkerij brengt, de andere keer eentje die telkens probeert om op z’n achterwiel ervan door te gaan.
Als ik ’s avonds werk ben ik meestal midden in de nacht klaar. Om dan een boda te regelen kan riskant zijn. Maar er is vierentwintig uur bewaking rond het pand van de bakkerij, en de beveiliger die daar zeven dagen per week 12 uur per dag is gaat altijd met mij de straat op.
We lopen meestal naar het tankstation even verderop, al staan ze ook soms gewoon op me te wachten bij de poort. Onder het dak van het tankstation liggen die gasten op hun brommertje te slapen. Eddy de beveiliger die ik soms een biertje sponsor maakt er één wakker. Hij vertelt hem hoe belangrijk ik ben en drukt hem op het hart voorzichtig te rijden. Dan schrijft hij het nummerbord op, noteert zijn telefoonnummer en verplicht hem om zich, nadat hij mij heeft afgezet, weer bij hem te melden. Het is aardig waterdicht en ik voel me ook prima op m’n gemak en wordt telkens veilig voor de deur afgezet.
Een keer was ik bij collega Marion op bezoek. Ze woont aan de andere kant van de stad en toen ik naar huis wilde had ze 'haar' boda gebeld. De jongen kwam me keurig halen en we reden in de goede richting. Zo goed kan ik me al wel oriënteren inmiddels. Maar ineens sloeg hij op een industrieterrein ergens af, recht de sloppenwijk in. We reden over de hobbelige klei tussen de hutjes en vuurtjes heen en het werd steeds donkerder en onguurder. Nu is het gebeurd dacht ik, hier kom ik in m'n onderbroek weer uit.
Maar we kwamen er weer uit en hij bracht me veilig thuis. Nice shortcut, zuchtte ik opgelucht.
Vroeger waren boda-boda’s fietsen, vooral in de kleinere dorpen vindt je ze nog. Het is ontstaan op een stuk grensovergang tussen Oeganda en Kenia, waar mensen een stuk niemandsland moesten overbruggen.Men gingen met fietsen mensen tussen de grenzen heen en weer rijden. Boda-boda is dan ook een verbastering van border-border.
Buiten de boda’s zijn er nog enorme aantallen dala-dala’s die het verkeer domineren. Met zo’n busje naar het werk gaan zou een stuk goedkoper zijn, maar zou me in de spits twee uur kosten. Lopen gaat haast sneller. De brommertjes schieten overal tussendoor en zijn dus eigenlijk het enige goede alternatief. Ze bepalen ook het verkeer. Het kruispunt rond de Clocktower is zo ontzettend druk dat de beide rijbanen op een gegeven moment dezelfde kant opgaan. Temidden van de roetdampen staan enkele verkeersagenten in smetteloos wit uniform op fluitjes te blazen. Tevergeefs. Op een gegeven moment verzamelen er zich zoveel auto’s vooraf gegaan aan tientallen boda’s dat de hoeveelheid voertuigen aan een bepaalde kant zo groot wordt dat de weegschaal doorslaat. Bij het kleinste gaatje gaan ze gewoon rijden, en dan is het als plassen, je kunt het niet meer stoppen.
Het is niet zonder gevaar, want ik heb al een keer bijna een dala-dala links van mij naar binnen zien schuiven. Ik had het even heel benauwd. Mijn bestuurder zit dan gewoon een beetje te lachen naar z’n collega boda-rijders. Ze vinden het wel spannend. eil
De boda rijders zijn vaak jonge jongens. Al vind ik leeftijd moeilijk in te schatten hier, ze hebben vaak al meer kinderen dan ik ooit ga krijgen.
Ze lopen met afgedankte ski-jacks met kleuren uit de '90's want hebben het altijd koud. Op hun hoofd een veiligheidsbril tegen het stof of een gammel helmpje dat zelfs bij de kleinste val nog geen bescherming biedt.
In de spits kan je soms beter een beetje omrijden of toch een uurtje wachten. Dat kan beter zijn voor je leven.
Buiten het drukke verkeer om zijn er dan nog de enorme gaten in de weg. Kapot gereden asfalt en enorme putten waar de putdeksel vanaf is. Als je erin valt is het afgelopen met je.
De tijd vliegt. Ik zit alweer in mijn laatste week en vanaf 2 september zit ik weer in de suffe schoolbanken. Gelukkig heb ik dan tijdens een saaie les mooie herinneringen om een beetje bij weg te dromen.
Broodjes bakken in het BROOD filiaal in Kampala. BROOD, mijn vorige werkgever uit Amsterdam en Haarlem heeft mij de kans gegeven om hier een maandje aan de slag te gaan.
Ik neem het stokje over van Theo, die een paar dagen terug naar Nederland vloog. Hij heeft hier samen met Jack die nog tot december blijft de bakkerij gerund. Voordat hij hier in mei afreisde, waren er al twee Oegandezen een paar maanden in Nederland geweest om getraind te worden. Het was een zware klus geweest met een hoop ongelooflijke momenten.
De bakkerij draait inmiddels goed en de winkel is open. Mensen zijn enthousiast over ons brood.
Het stikt hier van de mzungu’s (blanken) en soms wordt je naar voren geroepen in de winkel waarna je door een Nederlander die hier woont verteld wordt hoe blij ze is met ons lekkere brood.
Oeganda is een voormalige Engelse kolonie, en al hebben die Engelsen misschien mooie spoorlijnen aanlegt die inmiddels allemaal in verval geraakt zijn, een recept voor fatsoenlijk brood hebben ze niet achtergelaten. Die hadden ze namelijk niet. Brood is ook niet echt Afrikaans natuurlijk. Ze eten liever Matoke, gestoomde en geprakte groene bananen.
Afrikanen zijn dol op suiker. Dat was me al opgevallen in Zwitserland waar ik met Samuel samenwoonde. Hij verbruikte een kilo suiker per week en dit gooide hij voornamelijk in z’n thee.
Op het brood gooit men hier 12% suiker ten opzichte van de bloem. In Nederland vaak niks, en hooguit 2%.
Daarbij voegen ze nog eens een enorme hoeveelheid vet toe. Je kunt je voorstellen hoe zo’n brood hier smaakt en hoelang het goed blijft.
Jammer, want ze hebben net als de Amerikanen tarwe met hele goede eigenschappen om brood te bakken. Als ik een beetje m’n best doe, bak ik hier het mooiste brood dat ik ooit uit een oven haalde.
Elke dag ga ik met het brommertje naar het werk. Ik wandel over het rode klei naar de hoofdweg toe.
Daar op de hoek staan tal van boda-boda rijders. Brommertaxi’s. Ze roepen “boss, boss!”
Soms stap ik op, soms wandel ik een stukje de heuvel op en loop langs de markt. De straat ligt bezaaid met enorme trossen groene bananen en er staan hokken met tientallen kippen die je kunt uitzoeken. Soms koop ik een stuk suikerriet of een helft vers gesneden ananas.
Boda rijders komen toeterend voorbij. Of ik op wil stappen. Een simpele wenk is genoeg. We onderhandelen over de prijs. Als het hem niet bevalt loop ik weg. Maar omdat in vergelijking tot de lokalen toch teveel betalen roepen ze je al snel terug. “sit, sit” Als ik zit roep ik “we go”.
Buiten het vervoer van mensen zijn ze in staat om zo ongeveer alles te vervoeren op die dingen wat je maar kunt bedenken. Auto onderdelen zo groot als bumpers of voorruiten, trossen bananen, enorme zakken houtskool, zoveel plastic jerrycans dat de bestuurder niet meer te zien is, een kooi volgepropt met kippen.
Het mooiste dat ik toch nog toe gezien heb was een dwarsgeplaatste doodskist, met goud beslagen. Hij raasde volgas over het drukste kruispunt van de stad.
Er zijn duizenden van deze brommertjes in de stad, allemaal van hetzelfde merk en type. De Bajaj Boxer S. Het is een Indiaans product, een 100 cc motortje met volgens de fabrieksgegevens een verbruik van 1 liter op 90 kilometer. Extreem zuinig dus.
Ondanks dat rijden ze hem graag leeg tot op de laatste druppel. Soms moeten we stoppen, dan legt hij hem op z’n zijkant waardoor het laatste restje de carburateur inloopt en dan kunnen we het meestal net halen tot het volgende tankstation. Vaak laat hij dan een halve liter in de tank gooien. Want wat je nu in je tank gooit, kun je vanavond niet meer uitgeven aan eten.
Het is elke dag weer een belevenis op zo’n ding. ’s Avonds heb ik een privé boda die ik kan bellen en alleen maar zegt “let me come”. Tien minuutjes later staat hij voor de deur. Jack, die altijd ’s ochtends vroeg weg gaat, heeft er eentje die hem elke dag wakker belt.
Omdat in onze wijk nogal vaak de stroom eraf gaat en het dan echt stik donker is (laatst liep ik tegen een versteende termietenhoop aan) is het wel fijn dat je een betrouwbaar iemand hebt. Het blijft toch Afrika en ’s nachts rondlopen wordt afgeraden. Ik voel mij niet geroepen om dit dan toch te doen.
De ene keer heb je er een die me rustig naar de bakkerij brengt, de andere keer eentje die telkens probeert om op z’n achterwiel ervan door te gaan.
Als ik ’s avonds werk ben ik meestal midden in de nacht klaar. Om dan een boda te regelen kan riskant zijn. Maar er is vierentwintig uur bewaking rond het pand van de bakkerij, en de beveiliger die daar zeven dagen per week 12 uur per dag is gaat altijd met mij de straat op.
We lopen meestal naar het tankstation even verderop, al staan ze ook soms gewoon op me te wachten bij de poort. Onder het dak van het tankstation liggen die gasten op hun brommertje te slapen. Eddy de beveiliger die ik soms een biertje sponsor maakt er één wakker. Hij vertelt hem hoe belangrijk ik ben en drukt hem op het hart voorzichtig te rijden. Dan schrijft hij het nummerbord op, noteert zijn telefoonnummer en verplicht hem om zich, nadat hij mij heeft afgezet, weer bij hem te melden. Het is aardig waterdicht en ik voel me ook prima op m’n gemak en wordt telkens veilig voor de deur afgezet.
Een keer was ik bij collega Marion op bezoek. Ze woont aan de andere kant van de stad en toen ik naar huis wilde had ze 'haar' boda gebeld. De jongen kwam me keurig halen en we reden in de goede richting. Zo goed kan ik me al wel oriënteren inmiddels. Maar ineens sloeg hij op een industrieterrein ergens af, recht de sloppenwijk in. We reden over de hobbelige klei tussen de hutjes en vuurtjes heen en het werd steeds donkerder en onguurder. Nu is het gebeurd dacht ik, hier kom ik in m'n onderbroek weer uit.
Maar we kwamen er weer uit en hij bracht me veilig thuis. Nice shortcut, zuchtte ik opgelucht.
Vroeger waren boda-boda’s fietsen, vooral in de kleinere dorpen vindt je ze nog. Het is ontstaan op een stuk grensovergang tussen Oeganda en Kenia, waar mensen een stuk niemandsland moesten overbruggen.Men gingen met fietsen mensen tussen de grenzen heen en weer rijden. Boda-boda is dan ook een verbastering van border-border.
Buiten de boda’s zijn er nog enorme aantallen dala-dala’s die het verkeer domineren. Met zo’n busje naar het werk gaan zou een stuk goedkoper zijn, maar zou me in de spits twee uur kosten. Lopen gaat haast sneller. De brommertjes schieten overal tussendoor en zijn dus eigenlijk het enige goede alternatief. Ze bepalen ook het verkeer. Het kruispunt rond de Clocktower is zo ontzettend druk dat de beide rijbanen op een gegeven moment dezelfde kant opgaan. Temidden van de roetdampen staan enkele verkeersagenten in smetteloos wit uniform op fluitjes te blazen. Tevergeefs. Op een gegeven moment verzamelen er zich zoveel auto’s vooraf gegaan aan tientallen boda’s dat de hoeveelheid voertuigen aan een bepaalde kant zo groot wordt dat de weegschaal doorslaat. Bij het kleinste gaatje gaan ze gewoon rijden, en dan is het als plassen, je kunt het niet meer stoppen.
Het is niet zonder gevaar, want ik heb al een keer bijna een dala-dala links van mij naar binnen zien schuiven. Ik had het even heel benauwd. Mijn bestuurder zit dan gewoon een beetje te lachen naar z’n collega boda-rijders. Ze vinden het wel spannend. eil
De boda rijders zijn vaak jonge jongens. Al vind ik leeftijd moeilijk in te schatten hier, ze hebben vaak al meer kinderen dan ik ooit ga krijgen.
Ze lopen met afgedankte ski-jacks met kleuren uit de '90's want hebben het altijd koud. Op hun hoofd een veiligheidsbril tegen het stof of een gammel helmpje dat zelfs bij de kleinste val nog geen bescherming biedt.
In de spits kan je soms beter een beetje omrijden of toch een uurtje wachten. Dat kan beter zijn voor je leven.
Buiten het drukke verkeer om zijn er dan nog de enorme gaten in de weg. Kapot gereden asfalt en enorme putten waar de putdeksel vanaf is. Als je erin valt is het afgelopen met je.
De tijd vliegt. Ik zit alweer in mijn laatste week en vanaf 2 september zit ik weer in de suffe schoolbanken. Gelukkig heb ik dan tijdens een saaie les mooie herinneringen om een beetje bij weg te dromen.