Op aanraden van onze Bradt-gids, maakten we een toch naar de lagere hellingen van de Kilimanjaro, Afrika’s hoogste berg. De uitloopselen van deze machtige berg die als gezwel uit een overwegend vlak landschap puilt staat vol met bananen- en koffieplantages.
We gingen ’s ochtends vroeg naar Moshi, vanuit onze mooie camping even buiten het dorp. We schreeuwden en schopten wat tegen verschillende pinautomaten tot er bij eentje geld uit het laatje kwam en betaalde daarmee bij het kantoor. Daarna nam onze naamloze gids die twee plastic tasjes droeg waarin flessen water en onze lunch zaten, ons mee naar het busstation waar we in een dala dala stapte. We waren inmiddels wel een beetje vertrouwd met de dala dala, een mini busje die dienst doet als publiek transportmiddel. Deze busjes rijden tussen vaste plekken heen en weer, en onderweg is het de bedoeling om zoveel mogelijk mensen in het busje te stouwen. Het is de goedkoopste manier van reizen buiten lopen om. Voor een ritje van enkele kilometers betaal je meestal een schamel dubbeltje. Studenten zelfs maar de helft.
Normaal stapten we in het busje als hij al onderweg was. Nu waren we bij het beginstation ingestapt en moesten we wachten tot hij vol zou zijn. Alleen dan mogen ze namelijk pas vertrekken.
Honderden, duizenden van deze Toyota HiAce minivans – vaak volgeplakt met religieuze leuzen – rijden er rond in Oost-Afrika. Het lijkt een chaos, maar als je het systeem een beetje door hebt is het best goed georganiseerd.
Omdat we het vorige busje zojuist gemist hadden, stapten we in een vrijwel leeg exemplaar. Het kon wel even duren voor hij vol zou zitten. We wachtten rustig af en keken naar buiten. Grote billboards met witte mensen die Nivea aanprijsten als iets onmisbaars in de Afrikaanse badkamer, evenals het alomvertegenwoordigde Coca Cola dat samen met de telecomaanbieders Vodacom en Airtel vele huizen rood verft en hier in het dorp zelfs de Clocktower (soort referentiepunt in een dorp, als bij ons een kerk) en straaatnaambordjes sponsorde, overschaduwde het busstation.
Het stond er verder vol met mensen die alles verkochten; spijkerbroeken, schoongemaakte en als nieuw gepoetste tweedehands schoenen, nootjes, pluralia, sigaretten (per stuk), snoep, fruit, alles.
Op een gegeven moment kwam er een man aan de schuifdeur van ons busje staan. Hij draaide zonder ademen een monoloog af over de producten die hij verkocht. Achtereenvolgens kregen we van alles te horen over tandenborstels en tandpasta, wonderolie en aftershave.
Het ging in het Swahili en veel konden we er niet van verstaan. Maar zonder tandpasta zou je wasi-wasi (problemen) krijgen en je moest twee keer per dag poetsen. Za asubuhi na za jioni. ’S Ochtends en ’s avonds.
Niemand was geïnteresseerd in zijn waar en hij taaide af. De bus was inmiddels wat voller, maar soms vertrokken er ook weer mensen die vonden dat het te lang duurde. Dan moesten we weer opnieuw beginnen. Zo kon het wel eens heel lang gaan duren. Een paar keer dachten we, we gaan, hij is vol. Maar over de definitie vol hebben ze hier toch hele andere ideeën.
Vol is hij pas als er twee keer de hoeveelheid mensen inzit dan waar het busje ooit voor gemaakt is. Er was inmiddels meer dan een uur verstreken. Voor 20.000 shilling (€ 10,-) hadden we de hele dag een taxi gehad. Maar in het afgelopen uur hadden we ons niet verveeld, en dit was de manier waarop dagelijks miljoenen Oost-Afrikanen reizen.
Tegenover mij kwam een vrouw zitten met lange benen en onze knieën zaten elkaar in de weg. De enige manier om wat ruimte te creëren was door m’n hiel te lichten, maar hierdoor kreeg ik een stuiptrekking waardoor mijn been niet kon ophouden met trillen.
Toen de wagen eruit zag als een conservenblik met bedorven inhoud en we dachten eindelijk te gaan, gingen alle raampjes open en werden er enorme manden met marktwaar naar binnen op onze schoot gezet. Toen alle bagage ook binnen was gingen we dan eindelijk. Een dala dala wordt geleid door twee personen, de bestuurder en de mpigadebe, iemand die de schuifdeur bedient, mensen naar binnen lokt, geld ontvangt en door met zijn hand op het plaatwerk van de bus te slaan met de bestuurder communiceert zodat deze weet dat moet stoppen of juist kan gaan rijden.
Onderweg stopten we nog een paar keer om mensen op te pikken die langs de kant van de weg stonden. Als treinsurfers hingen er een paar aan de zijkant van de bus. Hiltsje telde op een goed moment 33 personen.
De weg liep door een bos van bananenbomen. Een aardig stuk de berg op stopten we bij een t-splitsing, daar stapten we uit en wandelden verder omhoog. Onze gids liep voorop en vertelde over de koffie, aardappelen, avocado’s en bananen die hier groeide. We deden onze uiterste best om hem te verstaan en te begrijpen. Dit is nog vaak best wel lastig. Je spreekt beiden Engels, maar op een ander niveau, alles in de tegenwoordige tijd, op een andere toon, met andere klanken. Soms riepen we dan tegen elkaar; snap jij het schat? Gelukkig hadden we het dan allebei niet begrepen.
Hiltsje probeerde onderweg wat foto’s te maken maar omdat onze gids een local was, voormalig ‘drager’ bij Kilimanjaro expedities en ons ingeschaald had in het hokje ‘fitte Europeanen’ had hij aardig de pas erin, op z’n gladde nette schoenen over de glibberige bergpaadjes. We moesten echt doorlopen om hem niet kwijt te raken.
Hij vertelde een hoop. Over hoe bananen groeien en over de Tanzaniaanse koffiehandel. Hoe koffie en bananen goed samen gedijen op de vruchtbare grond.
De omgeving was groen. Soms vergat je dat je op een ordinaire plantage liep waar alles zo gecultiveerd was als in een kas in het Westland.
Hoger en hoger gingen we, tot aan de rand van het Nationale Park Kilimanjaro. Afgebakend met een rij enorme bomen tot waar de bananen mochten worden geplant. We liepen naar een tientallen meters hoge waterval waarvoor we een pose deden. Je kon een duik nemen onder het kletterende water, hadden we het geweten hadden we onze zwembroek meegenomen en erin gesprongen.
Onze gids liep nog steeds met liters water te zeulen (iets dat hem niet leek te deren overigens) in plastic supermarkt tasjes die het bijna gingen begeven. We dronken daarom maar wat water.
Bij een hutje van planken stopten we. Op een binnenplaatsje zat een oude vrouw op de grond met een stok op gedroogde peulen te slaan zodoende de bonen te lossen. In een klein hokje stonden wat geiten. Overal op de berg hoorde je vee; koeien, varkens en kippen. Deze stonden allen in schuurtjes. Ze mogen niet naar buiten omdat ze het gras van de buren kunnen gaan opeten. Ze worden gevoed met een soort gras dat ze speciaal daarvoor groeien en rotte avocado’s die uit de boom vallen.
Hij zei wat tegen de oude baas (die naderhand pas begin 50 bleek te zijn) en die kwam even later terug met een paar stukken suikerriet en wat passievruchten. Even verderop haalde we wat eetrijpe avocado’s. We waren onze lunch aan het verzamelen bij lokale boertjes. Uiteindelijk gingen we eten bij de gids zelf thuis. Met een groot kapmes sloeg hij de bast van de suikerriet en kliefde hij de avocado’s doormidden. Uit een van de tasjes kwamen lekkere broodjes en wat sap tevoorschijn.
We misten alleen nog de koffie. Dit had de papieren gids namelijk als hoogtepunt beschreven. ‘Pluk, brandt en maal je eigen Arabica bonen op de hellingen van de Kilimanjaro’.
Maar zijn moeder was niet thuis en hij had geen sleutel (hij woonde er ook niet meer). Hij deed verwoede pogingen om haar te bereiken en ondanks dat de mensen allemaal een mobiele telefoon hebben, is er geen stroom om die dingen op te laden. Ze zetten hem dus alleen aan als ze zelf gaan bellen. Om de batterij vol te krijgen moeten ze naar het lokale winkeltje onderaan de berg.
We vonden het allang best. Het had onze verwachtingen eigenlijk ruimschoots overtroffen.
Op de terugweg dronken we bananenbier in een houten hok van een meter bij twee meter. 50 cent schalde uit de speaker en voor de deur lagen bij elkaar gebonden bananenbladeren, een teken dat er vers bier was.
We kregen een grote pul. Echt lekker vonden we het niet, het zat vol met pulp en het smaakte ook niet heel erg naar banaan. Maar ons eerste gerstebiertje vroeger vonden we ook eigenlijk niet te zuipen. Je zult er wel aan moeten wennen. Onze gids genoot er duidelijk van.
Toen het biertje op was daalden we verder af, het was inmiddels al mchana (namiddag) en we liepen in op zwalkende mannen die tegen ons brabbelde. Bij de plaatselijke kroeg wachtten we op de bus terwijl we een professioneel gebrouwen bananenbiertje uit een flesje dronken. Iedereen in en om de kroeg was stomdronken, tot aan de uitbaatster aan toe. Dit was dus het rauwe leven op de bananenplantage.
Met een iets minder vol busje keerden we terug naar Moshi. Terug in het kantoor schreven we het gastenboek. Aan de datums te zien was al twee maanden niets meer ingeschreven. En dit was nog wel hoogseizoen. Wij hadden het echt ontzettend leuk gevonden.
Toch raar hoe klein de markt lijkt voor mensen die iets anders willen doen dan de mainstream die de top van Kilimanjaro beklimt of de wilde dieren gaat bekijken.
Onze gids had moeten stoppen met het gidsen op de Kilimanjaro. Hij had last van hoogteziekte. We hoopten dat hij snel weer beter zou worden en gaven hem een royale fooi voor deze leuke dag. Z'n naam hebben nooit meer gevraagd.
We gingen ’s ochtends vroeg naar Moshi, vanuit onze mooie camping even buiten het dorp. We schreeuwden en schopten wat tegen verschillende pinautomaten tot er bij eentje geld uit het laatje kwam en betaalde daarmee bij het kantoor. Daarna nam onze naamloze gids die twee plastic tasjes droeg waarin flessen water en onze lunch zaten, ons mee naar het busstation waar we in een dala dala stapte. We waren inmiddels wel een beetje vertrouwd met de dala dala, een mini busje die dienst doet als publiek transportmiddel. Deze busjes rijden tussen vaste plekken heen en weer, en onderweg is het de bedoeling om zoveel mogelijk mensen in het busje te stouwen. Het is de goedkoopste manier van reizen buiten lopen om. Voor een ritje van enkele kilometers betaal je meestal een schamel dubbeltje. Studenten zelfs maar de helft.
Normaal stapten we in het busje als hij al onderweg was. Nu waren we bij het beginstation ingestapt en moesten we wachten tot hij vol zou zijn. Alleen dan mogen ze namelijk pas vertrekken.
Honderden, duizenden van deze Toyota HiAce minivans – vaak volgeplakt met religieuze leuzen – rijden er rond in Oost-Afrika. Het lijkt een chaos, maar als je het systeem een beetje door hebt is het best goed georganiseerd.
Omdat we het vorige busje zojuist gemist hadden, stapten we in een vrijwel leeg exemplaar. Het kon wel even duren voor hij vol zou zitten. We wachtten rustig af en keken naar buiten. Grote billboards met witte mensen die Nivea aanprijsten als iets onmisbaars in de Afrikaanse badkamer, evenals het alomvertegenwoordigde Coca Cola dat samen met de telecomaanbieders Vodacom en Airtel vele huizen rood verft en hier in het dorp zelfs de Clocktower (soort referentiepunt in een dorp, als bij ons een kerk) en straaatnaambordjes sponsorde, overschaduwde het busstation.
Het stond er verder vol met mensen die alles verkochten; spijkerbroeken, schoongemaakte en als nieuw gepoetste tweedehands schoenen, nootjes, pluralia, sigaretten (per stuk), snoep, fruit, alles.
Op een gegeven moment kwam er een man aan de schuifdeur van ons busje staan. Hij draaide zonder ademen een monoloog af over de producten die hij verkocht. Achtereenvolgens kregen we van alles te horen over tandenborstels en tandpasta, wonderolie en aftershave.
Het ging in het Swahili en veel konden we er niet van verstaan. Maar zonder tandpasta zou je wasi-wasi (problemen) krijgen en je moest twee keer per dag poetsen. Za asubuhi na za jioni. ’S Ochtends en ’s avonds.
Niemand was geïnteresseerd in zijn waar en hij taaide af. De bus was inmiddels wat voller, maar soms vertrokken er ook weer mensen die vonden dat het te lang duurde. Dan moesten we weer opnieuw beginnen. Zo kon het wel eens heel lang gaan duren. Een paar keer dachten we, we gaan, hij is vol. Maar over de definitie vol hebben ze hier toch hele andere ideeën.
Vol is hij pas als er twee keer de hoeveelheid mensen inzit dan waar het busje ooit voor gemaakt is. Er was inmiddels meer dan een uur verstreken. Voor 20.000 shilling (€ 10,-) hadden we de hele dag een taxi gehad. Maar in het afgelopen uur hadden we ons niet verveeld, en dit was de manier waarop dagelijks miljoenen Oost-Afrikanen reizen.
Tegenover mij kwam een vrouw zitten met lange benen en onze knieën zaten elkaar in de weg. De enige manier om wat ruimte te creëren was door m’n hiel te lichten, maar hierdoor kreeg ik een stuiptrekking waardoor mijn been niet kon ophouden met trillen.
Toen de wagen eruit zag als een conservenblik met bedorven inhoud en we dachten eindelijk te gaan, gingen alle raampjes open en werden er enorme manden met marktwaar naar binnen op onze schoot gezet. Toen alle bagage ook binnen was gingen we dan eindelijk. Een dala dala wordt geleid door twee personen, de bestuurder en de mpigadebe, iemand die de schuifdeur bedient, mensen naar binnen lokt, geld ontvangt en door met zijn hand op het plaatwerk van de bus te slaan met de bestuurder communiceert zodat deze weet dat moet stoppen of juist kan gaan rijden.
Onderweg stopten we nog een paar keer om mensen op te pikken die langs de kant van de weg stonden. Als treinsurfers hingen er een paar aan de zijkant van de bus. Hiltsje telde op een goed moment 33 personen.
De weg liep door een bos van bananenbomen. Een aardig stuk de berg op stopten we bij een t-splitsing, daar stapten we uit en wandelden verder omhoog. Onze gids liep voorop en vertelde over de koffie, aardappelen, avocado’s en bananen die hier groeide. We deden onze uiterste best om hem te verstaan en te begrijpen. Dit is nog vaak best wel lastig. Je spreekt beiden Engels, maar op een ander niveau, alles in de tegenwoordige tijd, op een andere toon, met andere klanken. Soms riepen we dan tegen elkaar; snap jij het schat? Gelukkig hadden we het dan allebei niet begrepen.
Hiltsje probeerde onderweg wat foto’s te maken maar omdat onze gids een local was, voormalig ‘drager’ bij Kilimanjaro expedities en ons ingeschaald had in het hokje ‘fitte Europeanen’ had hij aardig de pas erin, op z’n gladde nette schoenen over de glibberige bergpaadjes. We moesten echt doorlopen om hem niet kwijt te raken.
Hij vertelde een hoop. Over hoe bananen groeien en over de Tanzaniaanse koffiehandel. Hoe koffie en bananen goed samen gedijen op de vruchtbare grond.
De omgeving was groen. Soms vergat je dat je op een ordinaire plantage liep waar alles zo gecultiveerd was als in een kas in het Westland.
Hoger en hoger gingen we, tot aan de rand van het Nationale Park Kilimanjaro. Afgebakend met een rij enorme bomen tot waar de bananen mochten worden geplant. We liepen naar een tientallen meters hoge waterval waarvoor we een pose deden. Je kon een duik nemen onder het kletterende water, hadden we het geweten hadden we onze zwembroek meegenomen en erin gesprongen.
Onze gids liep nog steeds met liters water te zeulen (iets dat hem niet leek te deren overigens) in plastic supermarkt tasjes die het bijna gingen begeven. We dronken daarom maar wat water.
Bij een hutje van planken stopten we. Op een binnenplaatsje zat een oude vrouw op de grond met een stok op gedroogde peulen te slaan zodoende de bonen te lossen. In een klein hokje stonden wat geiten. Overal op de berg hoorde je vee; koeien, varkens en kippen. Deze stonden allen in schuurtjes. Ze mogen niet naar buiten omdat ze het gras van de buren kunnen gaan opeten. Ze worden gevoed met een soort gras dat ze speciaal daarvoor groeien en rotte avocado’s die uit de boom vallen.
Hij zei wat tegen de oude baas (die naderhand pas begin 50 bleek te zijn) en die kwam even later terug met een paar stukken suikerriet en wat passievruchten. Even verderop haalde we wat eetrijpe avocado’s. We waren onze lunch aan het verzamelen bij lokale boertjes. Uiteindelijk gingen we eten bij de gids zelf thuis. Met een groot kapmes sloeg hij de bast van de suikerriet en kliefde hij de avocado’s doormidden. Uit een van de tasjes kwamen lekkere broodjes en wat sap tevoorschijn.
We misten alleen nog de koffie. Dit had de papieren gids namelijk als hoogtepunt beschreven. ‘Pluk, brandt en maal je eigen Arabica bonen op de hellingen van de Kilimanjaro’.
Maar zijn moeder was niet thuis en hij had geen sleutel (hij woonde er ook niet meer). Hij deed verwoede pogingen om haar te bereiken en ondanks dat de mensen allemaal een mobiele telefoon hebben, is er geen stroom om die dingen op te laden. Ze zetten hem dus alleen aan als ze zelf gaan bellen. Om de batterij vol te krijgen moeten ze naar het lokale winkeltje onderaan de berg.
We vonden het allang best. Het had onze verwachtingen eigenlijk ruimschoots overtroffen.
Op de terugweg dronken we bananenbier in een houten hok van een meter bij twee meter. 50 cent schalde uit de speaker en voor de deur lagen bij elkaar gebonden bananenbladeren, een teken dat er vers bier was.
We kregen een grote pul. Echt lekker vonden we het niet, het zat vol met pulp en het smaakte ook niet heel erg naar banaan. Maar ons eerste gerstebiertje vroeger vonden we ook eigenlijk niet te zuipen. Je zult er wel aan moeten wennen. Onze gids genoot er duidelijk van.
Toen het biertje op was daalden we verder af, het was inmiddels al mchana (namiddag) en we liepen in op zwalkende mannen die tegen ons brabbelde. Bij de plaatselijke kroeg wachtten we op de bus terwijl we een professioneel gebrouwen bananenbiertje uit een flesje dronken. Iedereen in en om de kroeg was stomdronken, tot aan de uitbaatster aan toe. Dit was dus het rauwe leven op de bananenplantage.
Met een iets minder vol busje keerden we terug naar Moshi. Terug in het kantoor schreven we het gastenboek. Aan de datums te zien was al twee maanden niets meer ingeschreven. En dit was nog wel hoogseizoen. Wij hadden het echt ontzettend leuk gevonden.
Toch raar hoe klein de markt lijkt voor mensen die iets anders willen doen dan de mainstream die de top van Kilimanjaro beklimt of de wilde dieren gaat bekijken.
Onze gids had moeten stoppen met het gidsen op de Kilimanjaro. Hij had last van hoogteziekte. We hoopten dat hij snel weer beter zou worden en gaven hem een royale fooi voor deze leuke dag. Z'n naam hebben nooit meer gevraagd.