Toeval wil dat Suzanne, een vriendin van Hiltsje, getrouwd is met Agus, een Balinees en daar deze zomer op vakantie zou gaan. Omdat wij in Australië waren, wat op slechts zes uur vliegen van Bali ligt, besloten we hun kant op te komen.
Bali. Iedereen is er al geweest of gaat er zeer binnenkort naar toe (of wilde er naar toe maar kwam nooit aan). We hadden het idee dat Bali het nieuwe Spanje was, en waren enigszins sceptisch. Maar het aantal Friet van Piets bleek mee te vallen en we hadden een geweldige tijd.
We vlogen op Denpasar, het internationale vliegveld van Bali, en verbleven de eerste nacht in Kuta, het Salou voor de Australiërs, Darwin ligt letterlijk aan de overkant van de Timorzee en ook voor de rest van het continent is het dus redelijk dichtbij, daarbij komt nog eens dat vliegen met prijsvechter Jetstar spotgoedkoop is. Iedereen had ons reeds gewaarschuwd voor dronken Ozzie’s in Kuta die niet veel meer deden dan aan het strand liggen, Bintang drinken en op scootertjes rondcrossen. Dit viel uiteindelijk wel mee. Wel waren we overvallen door alle sjieke boetieks en enorm luxueuze resorts en restaurants met hoofdzakelijk Europees eten op de menukaarten. Na lang zoeken vonden we eindelijk een lokaal restaurant waar we voor een paar duizend roepia’s heerlijk aten. Het restaurant heette: Warung Murwah.
Onze Balineze gastheer Agus kwamen ons de volgende dag halen (in een zwarte glimmende wagen met geblindeerde ramen) om naar de noordkust van het eiland te rijden. De weg naar Lovina voerde ons langs rijstvelden uitgehakt in de bergen en verscheidene tempels. Lovina is waar Suzanne en Agus elkaar ontmoet hadden terwijl Suzanne daar in een hotel werkte om dolfijnentherapie te geven en Agus dolfijnentrainer was. Agus en Suzanne waren onze gidsen, en zij zorgden ervoor dat we nooit zonder sate kwamen te zitten en nooit teveel betaalden voor wat dan ook maar.
We huurden een scootertje en hoopten niet terecht te komen in een van de ziekenhuizen specialized in motorcycle accidents. Heel vakantie vierend Bali loopt kreupel en zit onder de schaafwonden van scooter ongelukken. Door Agus, die de rustige achteraf weggetjes kende, bleven we ongedeerd. We bezochten markten, tempels, nog meer tempels, hot springs, warungs die je zelf niet vinden zou, aten ananas uit de volle grond (ananas groeit niet aan een boom maar in de grond!), nog meer tempels en ’s avonds dronken we gingerthee en sate met net nasi goreng klaargemaakt door de moeder van Agus, aten vers gevangen vis van de barbecue op het strand met een fles wodka in een watermeloen en rookten kruidnagel knettersigaretjes.
De eerste week van onze vakantie ging snel voorbij. We zijn gaan snorkelen bij het koraalrif, wat we een paar weken eerder ook deden bij de Great Barrier Reef in Australië. Daarvoor moesten we een astronomisch bedrag neertellen en op een boot zitten die twee uur lang op volle snelheid over woeste baren naar een klein eilandje in de stille Zuidzee voer. Half gedrogeerd van de zeeziek pillen kwamen we aan en hielden we het in het water maximaal twintig minuten vol totdat we tot het bot verkleumd waren. In Bali duurde de reis met de boot een luttele vijf minuten, was de zee aangenaam warm en kalm en konden we heerlijk een uurtje op zoek naar Nemo. Die we niet vonden, want waarover de vrouw zich tijdens de Great Barrier Reef tour verbazend had uitgelaten: Finding Nemo gaat over een vis in gevangenschap die terug wil naar de zee. De film had het tegenovergestelde effect, sinds het uitbrengen ervan, was de clownfish verdwenen; iedereen wilde een clownfish in zijn aquarium.
Week twee stonden we er alleen voor. Agus en Suzanne vlogen terug naar Nederland, en wij trokken door naar Lombok, het eilandje rechts van Bali, waar een 3276 meter hoge vulkaan de horizon tekent. Deze vulkaan is te beklimmen en we waren vastberaden dit te doen.
Het bleek moeilijk te ontkennen, dat als je met een grote backpack met wandelstokken erop vast gesnoerd de ferry op Lombok komt afgelopen dat je niet geïnteresseerd bent in “trekking”. En slechts vijf minuten nadat onze taxichauffeur ons had afgezet bij ons hotel, stond er al een ronselaar bij onze kamer om ons de beste deal voor de wandeling aan te bieden. We hadden van iemand gehoord dat Senggigi (waar we verbleven) de beste plek was om de wandeling te organiseren, maar dit bleek behoorlijk tegen te vallen. Ik had op internet veel gelezen over de aanbieders en ook dat er veel verschil kon zitten in wat je kreeg voor je geld. De wandeling duurt drie dagen en ondanks dat het een pad is waar je niet kunt verdwalen heb je twee (!) gidsen nodig en een x aantal dragers voor eten, water en kampeerspullen. De berg scheen een grote vuilnisbelt te zijn. Het credo “carry in carry out”, wat slaat op het feit dat alles dit je het nationale park mee inneemt, ook weer uitsleept en niet op de grond pleurt (dit eerste zoals gebruikelijk is in de rest van de wereld waar wij tot nog toe gewandeld hadden), blijkt hier nog niet doorgedrongen. Maar sommige aanbieders beloofden dit wel te doen en we waren best bereid hiervoor wat extra te betalen. De organisatoren van deze eco tours bleken echter onvindbaar. Het enige dat we tegenkwamen waren sales agents die hier totaal niet in geïnteresseerd waren en dachten ons te kunnen overhalen door de beste prijs te bieden. Uiteindelijk vonden we een kantoortje van een man die verstaanbaar Engels sprak en hij overtuigde ons dat aan al onze wensen zou worden voldaan (haha). Niet alleen kon deze man goed in het Engels spreken, hij bleek ook goed in het Engels uit z’n duim te kunnen zuigen. We kwamen terecht in een groep met jongens uit Parijs, een Vlaams koppel uit Gent , twee vriendinnen uit Zwitserland en Corina uit Roemenië. Dag één was steil omhoog tot de rand van de krater. Dit was al behoorlijk uitdagend, vooral voor onze Zwitserse vriendinnen die op geleende schoenen (zij hadden niet thuis al bedacht deze wandeling te maken) naar boven liepen. Hierbij moet gezegd worden dat onze dragers minimaal twintig kilo op hun schouders hadden, en het liefst op teenslippers of op hun blote voeten liepen. De volgende ochtend zou het pas echt beginnen, om 2.00 uur opstaan en de top van de vulkaan beklimmen die tot bijna vier kilometer boven zeeniveau reikt. Het was een barre tocht naar boven; door het gebrek aan zuurstof, de enorme steile helling, en het losse diepe gravel was het twee stappen naar voren, één stap naar achteren. Door het zuurstof gebrek moesten we elke tien stappen uitpuffen, en omdat onze gids verdwenen was hadden we ook geen energysnacks en liepen we op een witte boterham met jam drie uur naar boven. Uiteraard haalden we de top en zagen we de zon uit de zee opkomen. Terug op het basiskamp ontstond er verwarring want ons was verteld dat we door zouden lopen naar het kratermeer, en de dag erna aan de andere kant de kraterrand zouden oversteken, maar de gidsen hadden dit niet doorgekregen. Uiteindelijk kregen we onze zin en daalden we af naar het meer. Desalniettemin splitste de groep op, want de Zwitsers en de Belgen zagen het niet zitten om verder te gaan. Dat was jammer voor ze, want de rest van de wandeling was even zo mooi. Onze kleine zigeuner Corina met haar korte beentjes haalde ook het einde, zei het met constante aanmoediging en een paar wonderpilletjes van Hiltsje om door de spierpijn heen te lopen.
We hebben al vaker meerdaagse wandelingen gedaan, en waren dan blij als we konden douchen aan het eind, maar op deze trip was alles zo ontzettend smerig en stoffig geworden dat alle wandelingen daarbij vergeleken een walk in the park waren. Het afval werd aan het einde op een grote hoop gegooid en in de brand gestoken.
Dat was Mount Rinjani. Als je de kans krijgt, dan zouden we het zeker aanraden! Zorg wel dat je enigszins fit bent en neem genoeg warme kleren en een paar extra Beng Beng chocolade repen mee. Probeer het te regelen in Senaru!
We bleven nog een dagje op Lombok om een beetje bij te komen en lagen aan het zwembad en namen een massage (full body). De volgende dag voeren we met de boot terug naar Bali om onze laatste dagen in Ubud te spenderen.
Ubud is net als Kuta een toeristen centrum. Hier lopen meer blanken op straat dan Balinezen, en de hoofdstraat vol met winkeltjes en restaurantjes was eindeloos. We verbaasden ons over de Hollandse families die met hun kinderen Sterre, Spijker en Tessel hier op vakantie waren. Niet zozeer dát ze hier waren. Meer de manier waarop ze hier waren. Op welke manier ze vakantie vierden. Zo Westers mogelijk, het feit dat ze op Bali waren was een bijkomstigheid. Ook de Hollandse jong en lui uit de betere milieus met hun gebral deden ons bijna schamen dat we één van hen waren.
We vermaakten ons goed in Ubud. We aten op een parkeerplaats tussen de lokalen voor een paar dollars en genoten van een ijskoffie die meer kostte dan het avondeten in een van de vele yoga tentjes. Blijkbaar is de film Eat Pray Love hier opgenomen, en na het uitbrengen van de film heeft de yoga scene in Ubud een grote boost gekregen. Wij deden er geen zweverige yoga maar wel een fietstocht langs rijstvelden, akkers met pinda’s en ‘authentic villages’ en dronken Luwak koffie. Koffie van koffiebonen die door een soort wilde kat opgegeten en uitgescheten worden. Daarna gebrand en gemalen voordat het zwarte goud in je kopje druppelt. $ Xxx per kilo. Good shit.
Bali is prachtig. De mensen zijn vrolijk en aardig en in voor een praatje. Nauwelijks pushy. Nee is nee en ze laten je met rust. Armoede zagen we ook niet, iedereen rijdt een gepoetste auto of een glimmende scooter over glad zwart asfalt en het lijkt haast onmogelijk honger te lijden. Het is ongelooflijk hoe groen alles is. Hoe overal uit elke spleet iets wilt groeien en daarom is ook elk stukje vrij land omgetoverd tot een rijstpaddie.
De meesten Balinezen spreken een beetje Engels, en je kunt er soms ook nog een Nederlands woord tussendoor gooien. Knalpot (uitlaat), notaris, dokter, tas, en kantoor zijn enkele van de overblijfselen van de Nederlandse overheersing die we op straat tegenkwamen, maar om hier een weekje vakantie te vieren heb je eigenlijk niet veel meer nodig dan; Warung Murwah (goedkoop restaurant), Bintang (bier), Enak (lekker) en Terimakashi (dankjewel).
Bali. Iedereen is er al geweest of gaat er zeer binnenkort naar toe (of wilde er naar toe maar kwam nooit aan). We hadden het idee dat Bali het nieuwe Spanje was, en waren enigszins sceptisch. Maar het aantal Friet van Piets bleek mee te vallen en we hadden een geweldige tijd.
We vlogen op Denpasar, het internationale vliegveld van Bali, en verbleven de eerste nacht in Kuta, het Salou voor de Australiërs, Darwin ligt letterlijk aan de overkant van de Timorzee en ook voor de rest van het continent is het dus redelijk dichtbij, daarbij komt nog eens dat vliegen met prijsvechter Jetstar spotgoedkoop is. Iedereen had ons reeds gewaarschuwd voor dronken Ozzie’s in Kuta die niet veel meer deden dan aan het strand liggen, Bintang drinken en op scootertjes rondcrossen. Dit viel uiteindelijk wel mee. Wel waren we overvallen door alle sjieke boetieks en enorm luxueuze resorts en restaurants met hoofdzakelijk Europees eten op de menukaarten. Na lang zoeken vonden we eindelijk een lokaal restaurant waar we voor een paar duizend roepia’s heerlijk aten. Het restaurant heette: Warung Murwah.
Onze Balineze gastheer Agus kwamen ons de volgende dag halen (in een zwarte glimmende wagen met geblindeerde ramen) om naar de noordkust van het eiland te rijden. De weg naar Lovina voerde ons langs rijstvelden uitgehakt in de bergen en verscheidene tempels. Lovina is waar Suzanne en Agus elkaar ontmoet hadden terwijl Suzanne daar in een hotel werkte om dolfijnentherapie te geven en Agus dolfijnentrainer was. Agus en Suzanne waren onze gidsen, en zij zorgden ervoor dat we nooit zonder sate kwamen te zitten en nooit teveel betaalden voor wat dan ook maar.
We huurden een scootertje en hoopten niet terecht te komen in een van de ziekenhuizen specialized in motorcycle accidents. Heel vakantie vierend Bali loopt kreupel en zit onder de schaafwonden van scooter ongelukken. Door Agus, die de rustige achteraf weggetjes kende, bleven we ongedeerd. We bezochten markten, tempels, nog meer tempels, hot springs, warungs die je zelf niet vinden zou, aten ananas uit de volle grond (ananas groeit niet aan een boom maar in de grond!), nog meer tempels en ’s avonds dronken we gingerthee en sate met net nasi goreng klaargemaakt door de moeder van Agus, aten vers gevangen vis van de barbecue op het strand met een fles wodka in een watermeloen en rookten kruidnagel knettersigaretjes.
De eerste week van onze vakantie ging snel voorbij. We zijn gaan snorkelen bij het koraalrif, wat we een paar weken eerder ook deden bij de Great Barrier Reef in Australië. Daarvoor moesten we een astronomisch bedrag neertellen en op een boot zitten die twee uur lang op volle snelheid over woeste baren naar een klein eilandje in de stille Zuidzee voer. Half gedrogeerd van de zeeziek pillen kwamen we aan en hielden we het in het water maximaal twintig minuten vol totdat we tot het bot verkleumd waren. In Bali duurde de reis met de boot een luttele vijf minuten, was de zee aangenaam warm en kalm en konden we heerlijk een uurtje op zoek naar Nemo. Die we niet vonden, want waarover de vrouw zich tijdens de Great Barrier Reef tour verbazend had uitgelaten: Finding Nemo gaat over een vis in gevangenschap die terug wil naar de zee. De film had het tegenovergestelde effect, sinds het uitbrengen ervan, was de clownfish verdwenen; iedereen wilde een clownfish in zijn aquarium.
Week twee stonden we er alleen voor. Agus en Suzanne vlogen terug naar Nederland, en wij trokken door naar Lombok, het eilandje rechts van Bali, waar een 3276 meter hoge vulkaan de horizon tekent. Deze vulkaan is te beklimmen en we waren vastberaden dit te doen.
Het bleek moeilijk te ontkennen, dat als je met een grote backpack met wandelstokken erop vast gesnoerd de ferry op Lombok komt afgelopen dat je niet geïnteresseerd bent in “trekking”. En slechts vijf minuten nadat onze taxichauffeur ons had afgezet bij ons hotel, stond er al een ronselaar bij onze kamer om ons de beste deal voor de wandeling aan te bieden. We hadden van iemand gehoord dat Senggigi (waar we verbleven) de beste plek was om de wandeling te organiseren, maar dit bleek behoorlijk tegen te vallen. Ik had op internet veel gelezen over de aanbieders en ook dat er veel verschil kon zitten in wat je kreeg voor je geld. De wandeling duurt drie dagen en ondanks dat het een pad is waar je niet kunt verdwalen heb je twee (!) gidsen nodig en een x aantal dragers voor eten, water en kampeerspullen. De berg scheen een grote vuilnisbelt te zijn. Het credo “carry in carry out”, wat slaat op het feit dat alles dit je het nationale park mee inneemt, ook weer uitsleept en niet op de grond pleurt (dit eerste zoals gebruikelijk is in de rest van de wereld waar wij tot nog toe gewandeld hadden), blijkt hier nog niet doorgedrongen. Maar sommige aanbieders beloofden dit wel te doen en we waren best bereid hiervoor wat extra te betalen. De organisatoren van deze eco tours bleken echter onvindbaar. Het enige dat we tegenkwamen waren sales agents die hier totaal niet in geïnteresseerd waren en dachten ons te kunnen overhalen door de beste prijs te bieden. Uiteindelijk vonden we een kantoortje van een man die verstaanbaar Engels sprak en hij overtuigde ons dat aan al onze wensen zou worden voldaan (haha). Niet alleen kon deze man goed in het Engels spreken, hij bleek ook goed in het Engels uit z’n duim te kunnen zuigen. We kwamen terecht in een groep met jongens uit Parijs, een Vlaams koppel uit Gent , twee vriendinnen uit Zwitserland en Corina uit Roemenië. Dag één was steil omhoog tot de rand van de krater. Dit was al behoorlijk uitdagend, vooral voor onze Zwitserse vriendinnen die op geleende schoenen (zij hadden niet thuis al bedacht deze wandeling te maken) naar boven liepen. Hierbij moet gezegd worden dat onze dragers minimaal twintig kilo op hun schouders hadden, en het liefst op teenslippers of op hun blote voeten liepen. De volgende ochtend zou het pas echt beginnen, om 2.00 uur opstaan en de top van de vulkaan beklimmen die tot bijna vier kilometer boven zeeniveau reikt. Het was een barre tocht naar boven; door het gebrek aan zuurstof, de enorme steile helling, en het losse diepe gravel was het twee stappen naar voren, één stap naar achteren. Door het zuurstof gebrek moesten we elke tien stappen uitpuffen, en omdat onze gids verdwenen was hadden we ook geen energysnacks en liepen we op een witte boterham met jam drie uur naar boven. Uiteraard haalden we de top en zagen we de zon uit de zee opkomen. Terug op het basiskamp ontstond er verwarring want ons was verteld dat we door zouden lopen naar het kratermeer, en de dag erna aan de andere kant de kraterrand zouden oversteken, maar de gidsen hadden dit niet doorgekregen. Uiteindelijk kregen we onze zin en daalden we af naar het meer. Desalniettemin splitste de groep op, want de Zwitsers en de Belgen zagen het niet zitten om verder te gaan. Dat was jammer voor ze, want de rest van de wandeling was even zo mooi. Onze kleine zigeuner Corina met haar korte beentjes haalde ook het einde, zei het met constante aanmoediging en een paar wonderpilletjes van Hiltsje om door de spierpijn heen te lopen.
We hebben al vaker meerdaagse wandelingen gedaan, en waren dan blij als we konden douchen aan het eind, maar op deze trip was alles zo ontzettend smerig en stoffig geworden dat alle wandelingen daarbij vergeleken een walk in the park waren. Het afval werd aan het einde op een grote hoop gegooid en in de brand gestoken.
Dat was Mount Rinjani. Als je de kans krijgt, dan zouden we het zeker aanraden! Zorg wel dat je enigszins fit bent en neem genoeg warme kleren en een paar extra Beng Beng chocolade repen mee. Probeer het te regelen in Senaru!
We bleven nog een dagje op Lombok om een beetje bij te komen en lagen aan het zwembad en namen een massage (full body). De volgende dag voeren we met de boot terug naar Bali om onze laatste dagen in Ubud te spenderen.
Ubud is net als Kuta een toeristen centrum. Hier lopen meer blanken op straat dan Balinezen, en de hoofdstraat vol met winkeltjes en restaurantjes was eindeloos. We verbaasden ons over de Hollandse families die met hun kinderen Sterre, Spijker en Tessel hier op vakantie waren. Niet zozeer dát ze hier waren. Meer de manier waarop ze hier waren. Op welke manier ze vakantie vierden. Zo Westers mogelijk, het feit dat ze op Bali waren was een bijkomstigheid. Ook de Hollandse jong en lui uit de betere milieus met hun gebral deden ons bijna schamen dat we één van hen waren.
We vermaakten ons goed in Ubud. We aten op een parkeerplaats tussen de lokalen voor een paar dollars en genoten van een ijskoffie die meer kostte dan het avondeten in een van de vele yoga tentjes. Blijkbaar is de film Eat Pray Love hier opgenomen, en na het uitbrengen van de film heeft de yoga scene in Ubud een grote boost gekregen. Wij deden er geen zweverige yoga maar wel een fietstocht langs rijstvelden, akkers met pinda’s en ‘authentic villages’ en dronken Luwak koffie. Koffie van koffiebonen die door een soort wilde kat opgegeten en uitgescheten worden. Daarna gebrand en gemalen voordat het zwarte goud in je kopje druppelt. $ Xxx per kilo. Good shit.
Bali is prachtig. De mensen zijn vrolijk en aardig en in voor een praatje. Nauwelijks pushy. Nee is nee en ze laten je met rust. Armoede zagen we ook niet, iedereen rijdt een gepoetste auto of een glimmende scooter over glad zwart asfalt en het lijkt haast onmogelijk honger te lijden. Het is ongelooflijk hoe groen alles is. Hoe overal uit elke spleet iets wilt groeien en daarom is ook elk stukje vrij land omgetoverd tot een rijstpaddie.
De meesten Balinezen spreken een beetje Engels, en je kunt er soms ook nog een Nederlands woord tussendoor gooien. Knalpot (uitlaat), notaris, dokter, tas, en kantoor zijn enkele van de overblijfselen van de Nederlandse overheersing die we op straat tegenkwamen, maar om hier een weekje vakantie te vieren heb je eigenlijk niet veel meer nodig dan; Warung Murwah (goedkoop restaurant), Bintang (bier), Enak (lekker) en Terimakashi (dankjewel).