In 2007 en 2008 was ik 9 maanden in Blenheim, Nieuw Zeeland. De verhalen die ik daar geschreven heb en ten ondergaan zouden gaan aan hardeschijf-rot worden hier gered.
Rainbowroad
Toen ik in Nieuw Zeeland kwam, kreeg ik van m’n werkgever een fiets te leen. Iets wat niet iedereen hier, zoals in Nederland gewoontegoed is, in de schuur heeft staan. De enige soorten fietsen die je hier dan ook ziet zijn race- of mountain-bikes. Een fiets met een bagage drager? Boodschappen doen op de fiets?! Dat kennen ze hier niet. Ik had dus een racefietsje, en terwijl ik met smart zat te wachten tot m’n motor aankwam in de haven, moest ik de tijd maar een beetje doden met wat rond te fietsen. Ik fietste naar de Taylor Dam, een dam die Blenheim beschermt tegen het overstromen van de Taylor River, een rivier die vanuit een bergketen vlakbij stroomt. Aangezien Blenheim de droogste en meest zonnige plaats in heel Nieuw Zeeland is, zal die overstroming er waarschijnlijk nooit komen, maar het is fijn om te weten dat we veilig zijn. Vlakbij die dam ondekte ik een wegwijzer aan het begin van een gravelweg, waarop stond: “acces to Molesworth and Hanmer, no fuelservices for the next 190km’s” Ik wist toen, als ik m’n Guzzi aan land heb, ga ik die weg een keer rijden.
De weg loopt door een station, dat we in deze zin vertalen als een veeboerderij. En deze Molesworth Station is met 180.476 hectares de grootste van Nieuw Zeeland. Er grazen 10.000 koeien en deze worden door een stel herders op autenthieke manier geboerd, compleet met bijna 100 paarden en een half zoveel honden. Het gebied was ooit bijna veranderd in een woestijn, doordat het overgraast werd door 100.000 schapen en bijna een miljoen konijnen. Vandaag de dag is er nog steeds iemand aangesteld die elke dag bezig is met het in de hand houden van deze kleine eetmachientjes, die zich als een pest gedragen. De weg gaat alleen in de zomer open als het niet te heet en droog is om het brandgevaar te verkleinen, en met een zinderende zomer in de voorspelling, zou de weg misschien wel helemaal niet open gaan. Maar er vielen desondanks genoeg druppels uit de hemel, dus ik vertrok enige weken geleden vol goede moet aan de lange reis door dit afgelegen stukje Nieuw Zeeland. Mijn voorbereiding, die ik toch met enige ervaring opgezet had, liet te wensen over en niet ver van huis verloor ik m’n slaapzak, en toen ik in wanorde deze aan het zoeken was, raakte ik zelfs van de weg en gleed ik met motor en al langs een richel naar beneden. Gelukkig was alleen m’n ego beschadigd en had ik een wijze les geleerd.
Bladeren veranderen van groen in geel en het oogsten van de vele wijngaarden in de regio is van start gegaan, een teken dat de herfst eraan zit te komen en dat ik enige haast moest maken, wilde ik het uberhaubt nog gaan beleven voordat de weg dicht ging aan het einde van maart. Mensen die nu denken, herfst in het einde van maart? Op het Zuidelijk Halfrond zijn de seizoenen tegengesteld aan die van thuis. Met een extra aantal vrije dagen tijdens Pasen, een handgemaakt kofferrek en een nieuwe slaapzak stevig vast gebonden op m’n rekje, ging ik het nogmaals proberen. Ik werd onderweg nog even herinnerd aan m’n eigen stommiteiten door pamfletten die ik destijds had opgehangen, met daarop de vraag of iemand misschien m’n verloren slaapzak had gevonden, en daarom stopte ik nog een aantal keer om te controleren of alles daadwerkelijk nog vast zat.
Dus de Taylor Pass Road over en linksafslaan op de Awatery Valley Road, een weg die door de gehele Awatery Vallei loopt. De wijngaarden verdwijnen uit het zicht, en daarmee ook het asfalt. Zo ver voor het zwarte gladde goud, aan het werk.
De gravel is vrij diep en het duurt altijd even voordat je daar aan gewend bent. Ik ga de heuvels in en blijf verbaasd bij het feit dat er mensen zover van de supermarkt een huis neer zetten. Een collega van mij vertelde me eens, dat als er een weg is, er ook mensen wonen, maar in dit geval is dat niet helemaal waar. De Maori’s (oorspronkelijke bewoners van Nieuw Zeeland) waren een van de eerste die de route verkende, en hem gebruikte om naar de Westkust te trekken om daar oorlog te voeren met andere stammen. Honderden jaren later, toen de Europeanen Nieuw Zeeland hadden ontdekt en bevolkte, vertelde de Maori’s de route door en werd de route vervolgens gebruikt om schapen van de top van het Zuidereiland naar het nieuwe - voor veelteelt geschikt gemaakte Canterburry - te transporteren. Later in 1950, werd een hoogspannings kabel tussen noord en zuid aangelegd over deze route, en om deze lijn te onderhouden werd er pas daadwerkelijk een weg aangelegd. Dromend en genietend van de zon die hier altijd lijkt de schijnen en nu ook weer hoog aan de hemel staat, ben ik even afgeleid en rijd daardoor bijna een ravijn in. Met piepende remmen en schreeuwende banden kom ik vlak voor de afgrond tot stilstand. Als ik zou roken zou ik er één opsteken, maar inplaats daarvan zing ik maar even een liedje van de Black Seeds. “cool me down, cool me cool me cool me down”. Het landschap wordt ruwer en het enige leven wat ik tegenkom zijn wat koeien en wat schapen. Er vliegt een helikopter over als ik m’n voeten in een riviertje afkoel. Ik hoop niet dat ze op zoek zijn naar een verdwaalde motorrijder, want al zit m’n haar in de war, en zit er stof op m’n tanden, verdwaald ben ik niet.
Ik kom bij een oud landhuisje, gemaakt van klei. Dit huisje, dat ongeveer op de helft van de route ligt, werd vroeger gebruikt voor herders om in te overnachten, op hun 6 dagen durende reis naar het zuidwesten. Tegenwoordig is het huisje opgeknapt en kun je er een kijkje in nemen, wanneer ik dat doe, stoot ik m’n hoofd tegen de deurpost. De mensen moeten vroeger kleiner zijn geweest. Er is ook een kampeerplaats gerealiseerd en er staat een huisje voor de ranger. Ik besluit dat het mooi geweest is voor vandaag en m’n tent op te zetten.
Ik was nog niemand tegen gekomen, en ook hier is het niet druk, alleen een camper met een ouder paar slaapt hier vannacht en ik maak een praatje met de man die erg geinterseerd is in m’n motor. Een Guzzi, en dan nog wel een NTX, hebben ze hier nog nooit gezien. Er staat vanavond spaghetti met gehaktballen op het menu, althans, dat staat op het blikje, en misschien is het omdat ik trek heb (honger hebben ze alleen in de 3e wereld), het smaakt heerlijk, en m’n benzine gestookte brander, werkt prima.
Ik maak een wandelingetje naar de andere kant van de heuvel, waar de Molesworth Homestead gevestigd is en waar de herders die het gebied beheren wonen. Wonen in de Middle of Nowhere lijkt me hier zeker van toepassing. Zittend in het gras, de schaduwen van de bergpieken die zich aftekenen op de heuvels achter me bekijkend, vraag ik me af of ze hier ook internet hebben, maar als ik naar het bereik van m’n telefoon kijk lijkt het vrij onwaarschijnlijk. Voor een fijne stoel daarintegen kan wel gezorgd worden en die vind ik op de veranda van het boswachterhuisje, die toch niet thuis lijkt te zijn. Dus met een kop thee en een zakje nootjes lees ik m’n boek tot het donker word en uiteindelijk de boswachter thuis komt. Hij zegt me 6 dollar te gaan rekenen voor het stoelgebruik, hetgeen overeenkomt met de kosten van de camping.
Voor het eerst in Nieuw Zeeland, slaap ik onder de sterren, en geniet ik van het buitenleven. Ik had het me niet gerealiseerd, maar we zitten 1500 meter boven zee niveau, gelukkig is het lekker warm in m’n slaapzak, en dat is fijn, wetende dat het hier 2 van de 3 dagen per jaar vriest. Ik slaap niet echt lekker en ik kan een nieuwe rug gebruiken wanneer ik wakker word, en alles is nat en dat vind ik altijd een beetje vervelend. Maar een kop thee en een plak ontbijtkoek helpt me daar doorheen te komen. De boterham met pindakaas moet ik nog even uitstellen. De pindakaas is haast bevroren. In Nederland hebben we Dixi’s en het is leuk om die dingen om te gooien wanneer er iemand in zit. In Nieuw Zeeland zijn de chemische toiletten iets anders van makelij en ze noemen ze hier “Long drops”. En als je in de pot kijkt, dan begrijp je waarom. De bodem is een kleine 3 meter onder je, en je doet er goed aan de raad van het briefje wat erboven hangt, en je adviseert kleine kinderen te helpen met het doen van hun behoeftes, op te volgen. Ik heb poepzwemmen in ieder geval nooit gehad met het behalen van m’n A of B diploma. Mocht je de val overleven en niet verdrinken, dan zul waarschijnlijk alsnog overlijden aan een amoniak vergiftiging want er is bijna niet in te ademen. Het is alsof ik een emmer bakamonina in de bakkerij opentrek en er een goede haal uit neem.
Als ik klaar ben om de weg te vervolgen passeert er net een auto het hek en de aardige mevrouw houd het even voor me open. Ik zwaai naar de boswachter en slinger weer door het desolate landschap, waarbij de hoogspanningskabels nooit ver van de weg zijn en je ze als een leidraad volgt. Ik klim hoger en hoger en kom in het grijsgrauwe stoffige rotsachtige hoogland waar buiten wat graspollen niet veel groeit. Het voelt een beetje als rijden op de maan.
Ik daal en daarbij gaat de temperatuur omhoog en kunnen de zomerhandschoenen weer aan. Jacks Pass is de laatste berg die ik oversteek voordat de weg naar beneden slingert in Hanmer Springs, een toeristisch plaatsje dat bekent staat om zijn door de aarde opgewarmde waterbronnen en zijn helende werking daarvan. Het is erg druk in Hanmer, veelste druk naar mijn mening. Het lijkt wel of ze een blik Kiwi’s en natuurlijk Aziaten hebben opengetrokken. Ik was van plan een verfrissende duik te gaan nemen in een van die waterbronnen, maar ik ga toch echt niet tussen die schreeuwende menigte zitten. Ik kom hier tenslotte voor m’n rust. De motor kan wat benzine gebruiken en ik verwen mezelf maar met een ijsje, ik ben tenslotte op vakantie. Ik bedenk even wat ik wil gaan doen, hier blijven, of de Rainbow Road rijden, een weg alleen toegankelijk voor 4WD wagens en naar St. Arnaud leidt, via een ander stuk van de Molesworth Station.
Als een nieuwe buslading passeert is de beslissing snel gemaakt en zit ik weer in het zadel, nogmaals Jacks Pass over, nu echter links afslaan. Ik kom wat mountainbikers tegen ik voel me altijd vrij stoer als ik alleen op de motor de wereld verken, maar mensen die dit soort afstanden op een fiets afleggen – en daar heb ik de heb ik de grootse respect voor - hebben wat mij betreft toch echt een steekje los. Er zit een fietser langs de kant van de weg zijn band te plakken en ik doe de “alles okee?” look. Ik krijg een duim, dus het zal wel goed zijn.
Lake Tennyson is de eerste stop die ik maak. Een prachtig blauw meer tussen twee imposante bergketens in, en de bron voor meerder rivieren van het eiland. Ondanks dat de weg alleen geschikt bevonden is voor 4WD, heb ik op m’n dual purpose Guzzi er geen problemen mee. Er zijn soms beekjes of stroompjes die ik moet doorwaden en dat vind ik echt geweldig om te doen. Ik heb altijd al iets gehad met door plassen scheuren. De weg klimt weer omhoog over een van de hoogste bergen in het station. Het moet hier prachtig zijn als alles wit is. Omdat het een boerderij is, is de weg bezaaid met hekken die je constant open en dicht moet doen en uiteindelijk kom ik bij een solide hek, met een slot erop. Tot zover dus? Ik had voordat ik op pad ging de informatie aandachtig bestudeerd, en al werd er een gesloten hek besproken, die zou pas aan het einde van de maand dicht gaan. Met m’n Mc Gyver skills en zakmes van Zwitserse makelij doe ik een vergeefse poging. Ik denk er even over na om 2 bomen om te zagen en die als plank te gebruiken om er overheen te komen, of de motor te demonteren en stuk voor stuk over het hek heen te tillen. Maar helaas is mijn gereedschapsset niet toereikend. Wat te doen. Er is een kampeerplekje even terug, maar ik word op dit moment al opgegeten door zandvliegjes en het is nog vroeg in de middag, dus ik besluit terug te gaan. Het duurt even voordat ik over de teleurstelling heen ben, en in die minuten neem ik een verkeerde afslag. Als ik probeer om te keren val ik en liggen we gezellig op de grond. Wanneer ik haar weer op haar wielen heb gaat de motor ook nog eens op één pit lopen, het gaat weereens van een lijen dakje. Afgezien van dat kleine intermezzo, verloopt een terugweg voor je gevoel altijd sneller dan de heenreis en al wordt het constant openen en sluiten van hekken nu wel een beetje vervelend en helpen die dom kijkende koeien langs de weg ook niet erg, ik sla me er doorheen.
Ik kom die mountainbikers weer tegen en vraag ze of ze er wel van op de hoogte zijn dat de weg afgesloten is. Zij vertellen me dat ze de fietsen er gewoon eroverheen tillen. Als de man me vraagt tot waar ik gekomen was, en ik vertel dat ik tot dat desbetreffende hek was kijkt mij me vol ongeloof aan, het geen waarschijnlijk betekent dat ik wat hard gereden heb. Jacks Pass voor de derde keer die dag. En ik kom ook die bandenplakker weer tegen, die ook deze keer langs de kant van de weg met plakkers en solutie in de weer is. Dit keer is er geen glimlach op z’n gezicht te ontdekken. Op mijnes daarintegen wel, hoewel ik niet zo moeten lachen om die dingen, dat is bad karma.
Dus eindelijk terug in Hanmer, vragend voor een plekje op het Top 10 Holiday Park, waar ze me vertellen dat dit het drukste weekend van Hanmer is in het jaar en er geen plekje meer vrij is voor een één persoonstentje. Iets wat ik altijd moeilijk vind om te geloven, maar aangezien er nog genoeg andere campings zijn ga ik geen stennis maken, en inderdaad bij de volgende heb ik meer geluk, als je het zo noemen wilt. Dronken jongeren racen in hun verlaagde Nissan Skylines (de Nieuw Zeelandse VW Golf) over het grasveld, met hun Dukes of Hazard toeters en dreunende muziek uit overduidelijk goedkope kwaliteit speakers. Een jongen tegenover me, zit met z’n hoofd tussen z’n knieën en een plasje kots tussen z’n benen. En de avond is nog niet eens begonnen. Dit kan nog leuk worden.
De hot pools zijn vanavond een stuk rustiger en nu ik er toch ben, kan ik er net zo goed even inspringen. Het is me echter net allemaal een beetje te mooi en ik heb moeite te geloven dat het water daadwerkelijk opgewarmd wordt door de aarde. De chloorlucht helpt daar ook niet bij. Maar relaxed is het wel. Veel jonge meisjes hier, met veelste grote borsten en ook mensen die voor mijn nachtrust beter geen zwembroek zouden moeten dragen. Er zit een wel heel dik paar even verderop, en een meisje neemt foto’s die je dan later kunt kopen. Ze neemt er 2 van het paar, ik denk persoonlijk omdat ze niet met z’n tweeën op één foto passen. De lucht veranderd van blauw naar roze naar diep rood en uiteindelijk zwart. Een biertje zou niet misstaan in dit plaatje. En misschien een lekker wijf dr bij?
Als we dan toch op de luie vakantie toer gaan, kan ik ook wel een snack halen inplaats van soep te koken voor het avondeten en ga je in Nederland dan naar de snackbar, in Nieuw Zeeland ga je naar de Fish and Chips shop. Ik bestel wat fish en chips en na een aantal minuten krijg ik de maaltijd, verpakt in een krant, aangereikt door een meisje dat kijkt alsof ze hier niet wil zijn. Ik moet denken aan mijnwerkers in Valkenburg, die hun witte boterhammen ook in een krant meekregen. Tegen de tijd dat het lunchtijd was, was het witbrood bruinbrood geworden. Het smaakt verder alsof de deksel van de pot met zout gevallen is, maar goed, het vult de maag. De jongens zijn gelukkig allemaal kapot als ik thuis kom en het is heerlijk rustig als ik bij het maanlicht m’n aantekeningen maak.
De volgende morgen vroeg op, en me klaar maken voor de rit naar huis. Even ontbijten en daarna afwassen. Kiwi’s hebben niet hele vreemde gewoontes, maar wel opvallend is dat je overal broodroosters vindt. Maar dat is als je het brood hier geproefd heb ook niet zo vreemd. Wat verder opvalt is dat alles met de auto gebeurd. Het toilletblok is ongeveer 3 minuten lopen van m’n tent en er zijn daadwerkelijk mensen die daarvoor de auto pakken. Veel luier kan niet. Terug ga ik over de Oostkust, en het stuk van Hanmer naar Kaikoura is echt bikers paradise, dus ik gooi het gas goed open op dit prachtig onderhouden slingerend stuk asfalt dat zich een weg baant door heerlijk fris groene heuvels. Beautifull! En wat is het fijn om niet meer over een hobbelige alles uitelkaar trillende gravelweg te moeten rijden. De enige die roet in het eten gooien zijn uiteraard de eeuwige campervans maar dat weet je als je hier op pad gaat. Langs de kust wordt het goed koud en dan heb ik uiteindelijk al m’n winterkleding niet voor niks mee gesleept. Ik realiseer me dat hoelang het ook heeft mogen duren, de zomer nu toch echt op z’n eind loopt...
Trip informatie: 630km: Blenheim – Molesworth Station –Hanmer – halverwege de Rainbow Road – Hanmer, Kaikoura, Blenheim.
Old enough
“Heb je nou iets van nootjes voor jezelf in het karretje gestopt?!” Even waande ik me in de Albert Heijn toen ik dit nederlandse stel hoorde praten. ‘Goedenmiddag‘ is alles dat nodig is voor een wederzijse lach. Het is weer boodschappen dag, dat gaat tenslotte ook gewoon door. Kassa 1 is rustig dus ik duw m’n wagentje naar die rij. Voor me staan 2 meiden die allemaal lekkere kaasjes en ander snackspul hebben gekocht. Ik volg het gesprek dat ze voert met de kassajuffrouw, een nieuweling, gezien het bordje “i’m a trainee so please be patient” dat op de sigarettentrekker is geplakt. Het meisje gaat trouwen, vandaar dat ze allemaal van die lekkere dingetjes aan het kopen is. Als het probleem van haperende pinpas is opgelost ben ik aan de beurt. M’n fleswijn staat voorop de band, dan kan die gelijk in m’n tas. Ik begin al aardig te leren hoe ik het best m’n tassen in kan pakken. “Do you have any ID on you?” Oh god, niet weer. ‘yes I have actually!’ Roep ik blij, geleerd van de vorige keer dat ze me als een 16 jarige bestempelde en ik trek m’n rijbewijs uit zijn hoesje. ‘it’s a dutch one, look here; Driving licence, or in french; Permis de conduire, even in Arabic; .....’ ‘oh i’m sorry I can’t accept that one, have to ask my supervisor.’ De supervisor accepteerde het roze vodje natuurlijk ook niet, en ook met het internationale rijbewijs kon ik haar niet overtuigen. Dan ineens zie ik 2 mannen in het blauw in m’n ooghoek verschijnen en roep impulsief; ‘officer, officer, she won’taccept my driverslicence, can you tell her that it is a legal document please?’’ ‘no comment’ ‘but you would accept it if you bust me for speeding won’tya?’ ‘no comment’ ‘but...’ ‘look if the lady doesn’t wanna give you the wine than that’s the way it is’ ‘...how old do you think I am?’ Maar ze lopen al weg. Het gaat niet lukken vandaag. Een motorfiets het land invoeren is háást makkelijker. Ik verlies mezelf een beetje en het voelt goed om te zeggen dat ik het allemaal pretty fucking anoyingvind. De cassiëre verontschuldigd zich voor het ongemak en gaat door met de boodschappen langs de scanner halen. Het is al goed. Als ik afgerekend heb, vraagt ze, ‘how old are you if I may ask?’ ‘old enough te marry that girl’ en ik loop lachend weg.Fuck it.
De volgende morgen ben ik wat vroeger klaar en kan de warmte van de dag al voelen. Het is al lang licht want de dag breekt al aan rond een uur of half 5. Ik besluit m’n motor te pakken en een rondje te gaan maken. Dus ik hijs me in m’n pak en ga op weg. Ik volg de hoofdweg naar Christchurch en slinger door woest heuvellandschap, toppen al beschenen door de rijzende zon. Roze wolken met gouden randen. Het moet prachtig zijn om elke dag zo naar je werk te moeten rijden. Na een tijd de hoofdweg te hebben gevolgd sla ik af richting de Molesworth road. Een weg die door het grootste vee landschap van Nieuw Zeeland loopt en ooit bijna in een woestijn veranderd was door miljoenen konijnen en 90.000 schapen die het land uit putte. Er is ingegrepen en nu grazen er nog maar een stuk of tienduizend koeien door deze groene heuvels. Hier en daar een boerderij, opspringende koeien, een weg die overgaat in gravel, een motor die perfect loopt. Ik stop voor een slok water en geef mezelf een knipoog in de spiegel. Het stoere van rijden op gravel, is het wegrijden vanuit stilstand, je achterband slipt even onder het vermogen en als je achter je kijkt, zie je een grote stofwolk.
Tientallen Tui’s, een klein geel vogeltje, ook een biermerk, vandaar dat ik weet dat ze zo heten vliegen op uit bosjes langs de weg die scherpe bochten en diepe dalen maakt. Gelukkig kan ik niet hard rijden omdat ik nog een beetje moet wennen aan het gravel en ik niet erg onder de indruk ben van de prestaties van m’n banden, want anders zou ik al het moois veel te snel voorbij vliegen. Ik bedenk me dat dit wel een van de mooiste ritten uit me leven is, en weer word me duidelijk dat het het allemaal waard is geweest. Dit is waarom ik het gedaan heb, dit is waarop ik zo lang heb gewacht. Eén met de blazende wind en de opspattende stenen, één met het landschap dat sneller veranderd dan je ogen kunnen volgen. De schaduw van een (jonge) man en een motor op een bergwand. In vrede met mezelf, geen hond op de weg...
Flatmates
Sammy!
I’m sitting here in Picton on the foreshore, the low authum sun shines over the Sounds, and turns the water to gold, but it’s heat is only mentally and I’m freezing my butt off, while watertaxi’s leaving to bring people to their baches, and above me I see the Sounds Air plane circling into the sky. I recognize it as the one that we jumped out of a few weeks back, and thats when I realise how much I actually like you. I remember the first time you popped in at Cedar Grove. I was brushing my teeth and you wanted to have a look at the room, but the girl who lived there at the moment was a bit of an odd one and had locked her door. So we stood in the front garden with your dad, although in my memory I thought it was your granddad. But no offence, I’m the latest in the family row, and both my parents had grey hair since I was 9 and they were often thought to be my Opa en Oma. Not long after that you made an appointment with landlord Shane and moved in. The left couch in the livingroom was soon to be confiscated as your private property and tresspassers would have bin prosecuted. Slowly we got to know eachother a little bit. Your presence in the house was always good and it made me happy when I came home and heard the guitar playing.
I like to think that I’m quite a busy person, and – if I compare myself to one of our other flatmates who obviously is addicted to his bed - I am. But, as I told you once, I think allot, and usually I reckon I think to much and do too little, and a girl like you with your happy blowing energy, really makes me feel like I’m lazy and that I should get my a into g. Which is good!
I love your stoked personality and that you’re always mucking around doing something. I love how you pronounce fan-tas-tic. I like to call you Miss Marks, I think that sounds quite sexy. Don’t know, must be Dutch. I liked dropping you off at the so called airport, and I liked driving your car along the Westcoast, although I wouldn’t have minded if you sat next to me, and I’m gonna write down and remember your saying, “what’s money if you don’t spend it”. Doing the skydive together, makes me never forget you, and I don’t mind that at all. Think about who I’m gonna associate with a jar of Marmite for the rest of my life.
Don’t get me wrong, but somehow I got the feeling that you don’t think as yourself as being all that attractive, but you are. You’re quite a lekkerding, as we like to say. Your everlasting smile and cheeryness (is this a word?) and the fact that you know how to build a hut in a tree makes you much more likeable than you probably think you are.
Just be carefull with condoms, commitments and cofffee. Keep that smile on your face, and I’m sure your gonna have a helluva great life - on the pig’s back - with many people looking up to you on how you live it.
I do.
Thanks for being my flatmate and sunshine on number 13.
Loves/Liefs,
French Pass
6th of February 2008
Het is Waitangi Day, of New Zealand day. Er wordt gevierd, dat de Engelsen een verdrag tekenden met de inboorlingen en dat Nieuw Zeeland een staat werd. Het is een feestdag, maar het heeft een dubbele tong. Een overgroot deel van de Maori bevolking is namelijk nog steeds van mening dat hun land onder valse voorwendselen is afgepakt door de blanken en ik weet niet of ik ze daar ongelijk in kan geven, naar gelang de verhalen die ik gelezen heb. Aan de andere kant kun je je ook richten op de toekomst en niet meer zoveel aan de geschiedenis denken. Dat is althans de mening van veel kiwi’s. We zijn nu één, vinden zij.
Voor mij is het gewoon een vrije dag, en ik ga er eens lekker op uit. Ik vertrek vroeg in de morgen en ga naar French Pass, een negorij aan het einde van de Marlborough Sounds. Het is een frisse morgen en ik begin me af te vragen of de zomer misschien al een beetje op z’n einde loopt. En dat blijf ik een hele tijd denken. Want ook naarmate de zon hoger aan de hemel komt te staan blijft er een kille wind waaien, die aanvoelt alsof hij vanaf de Zuidpool komt. Ik volg de weg naar Havelock, waar ik laatst met de Oostenrijkse Eva was geweest, en ik rijd er dus heel snel doorheen. Niet heel moeilijk want meer dan een straat is het niet. De weg gaat door groen heuvellandschap, koeien kijken op en schapen rennen het land in als ik langs pruttel. Net voorbij Rai Valley sla ik af de Sounds in, waar de weg vrijwel direct stijl omhoog slingert. En dan aan de andere kant van de berg natuurlijk weer naar beneden. Ik kom door Okiwi bay, een populair vakantie oord voor kiwi’s waar veel gevist word. Ik geloof dat ik ook maar eens een hengeltje uit moet gooien want de zeeën zitten hier nog overvol. Hoewel de laatste keer dat ik een hengeltje uitgooide ging het wel een beetje mis. Ik weet nog niet precies wat ik met z’n vis moet doen. Helemaal als het een bijzondere Oostenrijkse bergvis betreft.
Ik verdom mezelf nog maar eens dat ik niet m’n andere pak aangetrokken heb want m’n fikken vriezen er zowat af, gelukkig heb ik wel een liter hete thee bij me dus die gaat er in een rap tempo doorheen. Ook door mijn eigen afvoer systeem trouwens want ik blijf langs de weg stoppen om te plassen. Ik kom door regenwoudachtige gebieden die ik al eerder heb beschreven die langzamerhand veranderen is wat ik het best zou kunnen beschrijven als de Wither Hills in de zee. Heuvels, hooi kleurig drijvend in de diepblauwe zee. Pas geschoren schaapjes mekkeren als ik m’n weg baan door de gravelweg, waar ik een beetje aan gewend begin te raken.
French Pass dankt zijn naam aan de passage tussen topje van het vaste Zuidereiland en D’Urville Island. Een eiland zo groot als Texel, dat als enige gebied in Nieuw Zeeland nog opossum (een vervelend knaagdiertje) vrij is. Vaartuigen vanaf Wellington of Picton die naar Nelson willen, nemen deze French Pass zodat ze niet om D’Urville Island heen hoeven te varen. Opmerkelijk aan de smalle passage is echter dat er 2 zeeën bij elkaar komen, wat leidt tot een schouwspel van draaikolken en stromingen. Gevreesd door vele zeelui. Een aantal jaar geleden was er een groep duikers in de buurt gaan duiken, ze waren te dicht bij de draaikolken gekomen en werden naar benenden gezogen om nooit meer boven te komen. Er gaat een verhaal van een witte dolfijn, genaamd Jack Polarus, die schepen door de passage leidde. Nu zijn dat soort verhalen achterhaald en weet men dat de dolfijn stiekem op de boeggolf van de boot mee lifte. French Pass is niet meer dan wat verdwaalde huizen maar er is wel een benzine station te vinden. Ik had iets van een plaatsje verwacht, maar dat was wat naief, want wie gaat er nu een plaatsje stichten aan het eind van een 40 kilometer lange gravel weg? Het stond er vol met grote wagens, welke wij thuis P.C. Hoofdstraat tractors zouden noemen, alleen glimmen ze niet zo dat je ogen er pijn van doen en zitten er ook geen hoogblonde dames met grote zonnebrillen achter het stuur. Aan het strand ga ik een half uurtje in de eindelijk verwarmende zon liggen soezen en genieten van de rustige zee die op het strand rolt. Ik zie er welgeteld 3 mensen, waarvan één een meisje is dat de heuvel op jogged en ik bijna opnieuw een ravijn in rijd vanwege haar gebronste benen.
Via dezelfde weg terug. En de terugreis gaat altijd sneller dan de heenreis. Ik neem wat meer tijd om rond te kijken en soms zie ik een heuvel uit de zee opreizen die als een verdwaald stukje schaamhaar op een vagina een bijna perfect driehoekje van bomen op z’n rug heeft staan. Het stuk van Okiwi Bay naar Rai Valley denk ik het helemaal kwijt te zijn want de weg ligt bezaaid met luiers. U leest het; m’n fantasie slaat op hol door al dat stof en wol wat hier over de weg waait.
In Rai Valley stop ik om wat te eten en trek ik een pie uit het warmhoud kastje. Ik spot iemand in het leer en ga bij hem aan tafel zitten en we raken aan de praat. Toevallig komt hij ook uit Blenheim en werkt daar bij een tractorwerkplaats. Als ik vertel dat ik uit Nederland komt zegt hij m’n buurman te zijn daar hij uit Noord-Duitsland komt. Hij bied me wat van z’n chips aan (patat hè mensen) en ik kan wel wat gebruiken om de smaak van die pie uit m’n mond te krijgen. Heb je het over frikandellen, dan heb je het over Nederland, praatje over een pie, dan heb je het over Nieuw Zeeland. En kom niet aan hun pie’s Een pie is een soort bakje van bladerdeeg met een vulling erin. Deze vulling kan vanalles zijn, maar is meestal iets met vlees, en dan een dekseltje van bladerdeeg erover heen. Misschien, zijn ze vers lekker, maar ik heb dan waarschijnlijk nog nooit een verse pie gehad. Pie’s worden net als de kroketten in Nederland uit een soort warmhoud kastjes verkocht en daar worden ze niet beter van. De vulling is vaak vochtig en al dat vocht neemt het bladerdeeg maar al te graag op, waardoor je een slappe niet knapperige kleffe hap krijgt.Waarom koop je dan zo’n ding? Ik wilde ze nog een kans geven, maar die heben ze nu dus verpest.
Als de chips op zijn en we uitgepraat zijn draai ik een nieuw boutje in m’n uitlaat omdat ik die onderweg kwijt was geraakt en tuf ik naar huis, en blijf ik overdonderd worden door de hoeveelheid hectare wijngaarden die langs me heen gaan als ik Blenheim nader...
Rondje Marlborough
Zaterdag, 26 januari 2008
Met de gedachte de volgende ochtend vroeg op te staan om een trip te maken, ga ik vroeg naar bed. Ik heb nog wat slaap in te halen van de afgelopen week ook. 1 uur in de nacht is wel erg vroeg. Ik lig nog 2 uur naar het plafont te staren maar dan ga ik er uit, ontbijten en iets van een lunch klaar maken. Ik hijs me in het leer, en om klokslag half 4 in de ochtend, ben ik op pad. Rustig de straat uit rijdend, beseffende dat het nog midden in de nacht is.
Ik sla rechts af, en rits m’n ventilatieritsen dicht. Het is niet echt warm. Als ik Blenheim uit ben en met een honderd kilometer per uur op de hoofdweg naar Christchurch zit, stop ik om ook de rest van m’n ventilatie ritsen dicht te doen. Het is eigenlijk best koud, en ik zit, in tegenstelling tot op m’n motor thuis, niet achter een grote comfortabele kuip, maar vol in de wind. Ik kom haast niemand tegen, soms een vrachtwagen, maar verder niemand. De weg gaat eerst door de heuvels om dan de kust te bereiken en daar langs af te zakken. Links van me, de Zuidelijke Oceaan, waaruit ik eigenlijk al verwacht had, de zon te zien rijzen. Maar het is nog steeds aardedonker. De weg slingert door en ik kom door kleine plaatsjes, de treinrails is verwikkeld met de weg en we gaan over haar heen, of zij gaat over ons heen. Een grote lichtbundel weerspiegeld in m’n spiegel, en verdwijnt dan weer. Ze blijft me op ongeveer dezelfde afstand volgen en dan realiseer ik me dat het de Tranz Coastal Express is. Met haar grote koplamp beschijnt ze de heuvels en als ik een plaatsje heb gevonden langs de weg, wacht ik tot ze voorbij komt denderen en zwaai ik naar de machinist. Maar ik ben sneller als de trein dus ik haal haar weer in. Als het eindelijk licht begint te worden zie ik dat het waarschijnlijk niet zo’n mooie dag zal worden als ik had gehoopt. De lucht is grijs en er beginnen zelfs druppels uit te vallen.
Seal colony, 400 meters on the left. De zwarte glibberige zeehonden liggen verspreid over de rotsen beneden mij. Ze lijken zich uit te strekken na een lange nacht en ze janken. Ook zij hebben liever zonneschijn. Ik dacht geen warme koffie of thee nodig te hebben, maar heb het eigenlijk best koud, gelukkig is daar Kaikoura. Een toeristisch plaatsje, bekend vanwege “whale watching”, en andere, waarschijnlijk niet aan mij besteede ongein, maar ze hebben er wel warme koffie en ik kan m’n handschoenen opwarmen op het pie ( warmhoud) kastje, ik weet even niet hoe je dit noemt. De vrouw is uiterst vriendelijk deze vroege ochtend en vraagt hoe het met me gaat. Waarna ik zeg dat ik hetkoud heb, en daarna natuurlijk het standaard praatje houd, waar ik vandaan kom, hoe het komt dat ik hier zo vroeg beland ben. Ik ben bakker. Je bent bakker? .... Maar het is fijn om in het door tl-buizen verlichte tankstation even wakker te worden. Er komt een man binnen om voorverpakt brood te af te leveren en die staat mee te luisteren. Hij vraagt waar ik naar toe wil, en geeft me dan wat tips voor het vervolgen van mijn weg.
Ik ga naar Hamner Springs. Een plaatsje geroemd om z’n hot springs. Natuurlijke, door de aarde opgewarmde bronnen . Vroeger was er een rehabilitatie centrum voor drugsverslaafden, maar toen iemand bedacht dat het misschien wel een toeristische trekpleister kon worden werd het plaatsje omgetoverd. Nu kun je erin een jetboten, skiën, een helikoptervlucht naar de gletsjers nemen of 5 dollar betalen om met je gat in zo’n hot spring te zitten. Ik heb wat benzine nodig, en ik kan ook wel wat koffie gebruiken. Ik kijk op de klok. Het is pas half negen in de ochtend. Ik reken uit dat m’n motor ongeveer 1 op 16 loopt, en dat ik dus met de 32 liter benzine tank iets meer dan 500 kilometer kan rijden. Geen slechte score, vind ik zelf. Ik hoor van de pompbediende dat de springs pas om 10 uur open gaan en daar ga ik natuurlijk niet op wachten, dus ik rijd een rondje door Kaikoura en vervolg m’n weg.
Op een bochtige weg door heuvels met voornamelijk gras als begroeing, rijd ik in een kudde schapen die over de weg naar een andere wei geloodst word. De herder, die zich tegenwoordig trouwens op quad’s verplaatsen, zegt me dat ik er gewoon doorheen moet rijden, ze gaan wel aan de kant. Best cool dit, hier had ik al eens van gedroomd. In het begin gaat het goed, de schapen spurtenalle kanten op, maar ze gaan opzij. Tot we bij een soort flessenhals komen er en een paar schapen voor me uit gaan lopen. En als er één schaap over de dam gaat, dan volgen ze allemaal. Allemaal witte kontjes met korte staartjes mekkeren voor me uit. Maar wel de verkeerde kant uit. Ik hoop dat de herder niet boos is. Na een goeie kilometer schapen staat aan de andere kant van de kudde nog een herder, en die heeft 2 honden bijzich,die de schapen terugblaffen. Ze schieten de berm in, ik zwaai naar de herder en vervolg m’n weg. Ik kom langs grote weiden met honderden koeien of met meer herten dan ik ooit in m’n leven gezien heb. De weg is prachtig, maar de zon schijnt nog steeds niet en ik heb het ook nog steeds fris. Daarbij kruipt een bal steeds omhoog, wat me ook niet echt een prettig gevoel geeft.
De weg gaat ook weer om hoog. Althans, geografisch gezien. Ik maak als het ware een rondje. De zon komt eindelijk door. Ik stop hier en daar bij een waterval of een snelstromend beekje om een boterham met pindakaas te eten. Potver was is het ineens heet als de zon doorkomt. Het is nooit goed op een motorfiets. Je hebt het ofwel koud, of je hebt het bloedheet. Maar als je er gewoon niet teveel aan denkt en een beetje om je heen kijkt, de handdoek, die je had meegenomen vanwege een verfrissende duik in het koele water om je nek doet als sjawl, dan vliegen de kilomters onder je weg. Naarmate de dag vordert wordt het iets drukker op de weg. Hier en daar een groepje motorrijders. Het valt me op dat ze niet echt van het zwaaien zijn. Thuis steken alle motorrijders een hand naar elkaar op. Zelfs als je elkaar passeert steek je even je been uit, zo van, hi! Ik bedenk dat het komt omdat we aan de verkeerde kant van de weg rijden. Je zwaai hand zit aan de verkeerde kant. Je rijdt links maar mensen komen je tegemoet aan je rechterhand, maar je kunt je rechterhand niet uitsteken want daarmee geef je gas. Dus je zwaait met je linkerhand maar dat is een beetje onhandig, dus als ik voor de zoveelste motorrijder gedist word, geef ik het zwaaien maar op.
Het laatste stuk van St. Arnaud naar Blenheim is een lange rechte weg langs een hele brede rivier, en wat saai, dus ik vermaak me met het tellen van het aantal dode dieren. Ik heb in m’n leven in een trip nog nooit zoveel ‘roadkill’ gezien als deze ochtend. En dan heb ik het niet alleen over de dikke vliegen die kapotspatten op m’n vizier of m’n koplamp, maar over de tientallen egels, possums en konijnen die overreden zijn en waarvan niet meer dan een hoopje rood vlees en wat haar over is. Dan beginnen de wijngaarden langs de weg toe te nemen en weet ik dat ik bijna thuis ben. Ook in Blenheim geen zonneschijn vandaag. Moe, koud, maar voldaan parkeer ik m’n Guzzi in de garage, loop er omheen,en denk, 630 kilometer later, ze doet het nog steeds. Cool!