Toen ik het boek jaren geleden bij de boekhandel zag liggen, bestond er weinig twijfel of ik dat boek kopen ging. Dus ik rekende het af en thuis begon ik er in te lezen. Omdat het alleen nog als een vage herinnering in mijn geheugen zweeft, weet ik niet meer precies waarom ik het boek niet eens tot halverwege heb gelezen en het daarna in de kast heb gezet, maar ik geloof dat ik besefte dat ik al honderd pagina’s had gelezen en er nog geen één had begrepen.
De schrijver probeert aan de hand van de simpelheid van de techniek van een motorfiets een heel diep thema bloot te leggen. Opzich vind ik dit een hele mooie manier om iets te verduidelijken. Ik probeer als ik iets uitleg ook altijd een praktijk situatie erbij te halen. Uit eigen ervaring weet ik dat alleen iets dat tastbaar is, voor de meeste mensen te begrijpen is. Daarom zal ik de zwarte gaten waarschijnlijk ook nooit begrijpen. Mijn verbeeldings vermogen is simpelweg te beperkt om mij er iets bij voor te stellen.
Ik was niet de enige die het boek niet kon waarderen. Mijn vriend Wouter die ook motor rijdt en notabene zelfs 8 jaar filosofie gestudeerd heeft, kon ook niet door het boek heen komen.
Sinds ik terug ben uit Zwitserland en mij in mijn sabbatical stortte, ben ik bijna dagelijks bezig geweest met mijn motor die inmddels zo oud is dat ik er geen wegenbelasting meer over hoef te betalen. Het begon met een probleem dat boven een bepaald toerental, de motor slecht ging lopen. Alsof je rent en je komt adem tekort. Mijn motorfiets, zit vrij eenvoudig in elkaar, de techniek die gebruikt is door de Italianen die het type motorblok in eerste instantie voor een tractor hadden ontworpen maar uit armoe het in een motorfiets frame hingen, is een dood eenvoudige viertakt motor. Slag een is benzine-luchtmengsel erin, slag twee is benzine-luchtmengsel samendrukken en ontbranden, slag drie is bij deze ontbranding vrijgekomen energie om te zetten in een mechanische beweging door de zuiger naar beneden te drukken, en slag vier is het verbande mengels door de uitlaat naar buiten te persen. Daarna begint de boel weer opnieuw, en dat afhankelijk van hoever jij de gashandel open hebt gedaan, tot zo’n 6000 keer per minuut. Om een terugkoppeling te maken naar iets voorstelbaars. Stap een is inademen, stap twee zuurstof opnemen, stap drie die zuurstof gebruiken en stap vier die zuurstof weer uitblazen. Je zou zover kunnen gaan dat je kunt zeggen dat je neus het luchtfilter is.
Bij een probleem kunnen er bepaalde oorzaken zijn. Dit is erg logisch. Deze oorzaken ga je eenvoudigweg een voor een uitsluiten. Is er benzine, is er lucht en is er een vonk die de boel kan ontbranden? In deze drie stappen zit meestal het probleem, de vervuiling naar buiten blazen gaat meestal wel. Lastig wordt het als je de drie stappen hebt getest en erachter bent dat ze onafhankelijk van elkaar allemaal werken. Want waar gaat het dan fout? Uiteindelijk bleek het in de ontsteking (de vonk dus) te zitten. Ontsteking is elektronica. Ik kan mij daar niet zoveel bij voorstellen en begrijp het dan ook niet zo goed. Stroomdeeltjes kun je tenslotte niet zien. Mijn buurman, die daar wel verstand van heeft vertelde mij eens; de mensen die dit gemaakt hebben (de elektronica van mijn motorfiets) begrijpen helemaal niet hoe elektronica werkt!
Het oorspronkelijke systeem, is een ‘puntjesontsteking', die elk zichzelfrespecterend Tomos of Puch Maxi sleutelaar moet kennen, en werkt ondanks dat het ontzettend verouderd is, prima. Het beweegt ook, je kunt de vonk zien springen als het ware. Maar het vergt onderhoud, en daarom had ik er een nieuwerwetse ontsteking op gezet. Een dicht gesealed kastje met een printplaatje daarin en wat draadjes er uit stekend.
Wat er dus gebeurd was, ik testte het volledige elektronische systeem met de puntjes ontsteking en daarmee liep de motor als een zonnetje. Monteerde ik nu echter de nieuwerwetse ontsteking, dan gaf dat problemen. En eigenlijk kon dat niet, want ik had het elektrische systeem tenslotte uitgesloten van bugs door het te testen met de puntjes ontsteking. Dus wat was er nu kapot? Juist, het nieuwerwetse ding. Daarop stuurde ik het naar iemand die wel verstand heeft van printplaatjes, en het kastje testte en tot de conclusie kwam dat het kastje in orde was. Om toch volledig zeker te zijn, stuurde hij mij desalniettemin een nieuw kastje op. Maar ook daarmee keerde het probleem weer terug. Nu moest er toch iets anders aan de hand zijn. In een van de kratten met onderdelen waar mijn schuur vol mee staat vond ik een ander essentieel onderdeel van de ontsteking. De bobine. Ik monteerde de bobine en het probleem was weg. Dus wat concluderen wij hieruit. De bobine kon wel overweg met de oude ontsteking maar niet met de nieuwe. En dat is niet logisch. Een man kan wel overweg met de ene vrouw van de eeneïge tweeling, maar niet met haar zus. Terwijl ze er hetzelfde uitzien. Zoiets.
En zo verstrijken er zomaar weken waarin je niet tot een oplossing komt. Dat, en andere onderhoudswerkzaamheden voor de grote reis naar Zwitserland hebben er voor gezorgd dat ik mij in mijn sabatical nog geen dag verveeld heb, en als ik straks door de Brennerpas scheur, met de vlam in de pijp, ver van huis maar in m’n sas, wel een ontzettend voldaan gevoel heb, waarvoor ik de theorie van Zen helemaal niet hoef te begrijpen.
De stad van Barcelona
Het was vrijdagavond. Ik wilde een beetje op tijd naar bed om zaterdagochtend een tour te gaan maken op mijn motor die het na lang sleutelen eindelijk weer deed. Ik ben niet echt iemand van de telefoon opnemen. Meestal zwerft het ding ergens door het huis en trilt hij eenzaam op m’n nachtkastje. Nu drukte ik in voorbijgang op een knopje om te zien of ik nog leuke smsjes gehad had die dag, maar alleen m’n neef had gebeld. Die had ik onlangs een mailtje gestuurd met daarin de boodschap dat ik binnenkort naar het vakantiehuisje in Groet aan de Noordzee zou gaan. Het huisje is van mijn tante - zijn moeder - en misschien had hij wel iets gepland die datum. Beter maar even terugbellen. Er werd opgenomen met ‘Hee waar zit je nou man!’ en nog wat directe vragen waardoor ik de conclusie trok dat mijn neef de verkeerde voor zich had. Hij had een andere Tim proberen te bellen, maar had per ongeluk z’n neefje gebeld. Hij bleek in Barcelona te zitten, met z’n broer en nog wat maten en toen we wilden ophangen, zei hij, “Wat ga je eigenlijk dit weekend doen, waarom kom je niet ook naar Barcelona?”
Dit was wel iets te impulsief voor mij. Mijn haar zat ook niet goed en ik had geen zwembroek. Hij haalde mij toch over om te kijken wat een ticket zou kosten, en dat deed ik. Even later belde ze terug. “Wij betalen de helft van je ticket!” Ik klikte op bevestigen en printte mijn E-ticket uit. De volgende middag vloog ik vanaf Haarlem Airport, de polderbaan, met een Transavia toestel de lucht in. Ik had een rij stoelen voor mij alleen, maar toen we eenmaal opgestegen waren kwam er een meisje naast mij zitten. De piloot kraakte vanuit de cockpit. Het werd mij snel duidelijk dat de man voordat hij piloot geworden was, geschiedenis gestudeerd had, want we hebben door de speaker de hele Europese geschiedenis voorbij horen komen met daarbij wetenswaardigheden over de steden waar wij op deze kraakheldere dag overheen vlogen. Amsterdam, de grootste grachtengordel ter wereld, Utrecht, de geboorte plaats van een een of andere bisschop. Rotterdam met de hoogste woontoren op de kop van zuid, de Montevideo (152 meter). Brussel..., Parijs met 10 miljoen inwoners. Het meisje waarvan ik zag dat ze een boek geschreven in het Cryllisch aan het lezen was, met een boardingpass van Aeroflot als boekenlegger keken elkaar lachend aan toen de piloot bij de ingezette daling afgedwaald was naar de Spaanse belegering van de Nederlanden en waarom die Spanjaarden die oorlog uiteindelijk verloren hadden. Ik vond het allemaal hoogst interessant, maar, zo meldde hij, in de cockpit was men moe van zijn geouwehoer dus hij ging er mee stoppen en wenstte ons een prettig verblijf in Barcelona, waarbij ik hoorde dat hij zich moest inhouden om niet daar nog even over uit te wijden.
Geland in Barcelona overvalt je zoals altijd als je uit Amsterdam vetrekt naar een ander land de hitte als je de slurf inloopt. Ik nam de bus naar de stad, stapte uit bij de universiteit en keek op het kaartje. Omdat ik niet precies wist waar mijn neven waren belde ik ze op. Ze zaten aan het strand. Playa del Mar. Ik zocht en vond het op m’n kaartje. Het was wel een eindje weg. Ik twijfelde of ik zou lopen en dacht als ik ga lopen ben ik echt krankzinnig dus stapte ik snel in de taxi. Vamos a la playa, zei ik in mijn beste Italiaans. Een kwartier laten was ik op het strand. Ik belde mijn neef weer maar bleek aan de compleet verkeerde kant van Barcelona te zitten. Ik was beland op Playa de la Mar Bella, het naaktstrand. Nuance verschil. Nog een taxirit later en een wandeling over de boulevard waarop ik bijna een zandsculptuur vermorzelde vond ik het groepje veertigers. We kochten een blikje bier van een strandventer en proosten terwijl er om ons heen mensen werden gemaseerd door Aziatische vrouwen. De middag was inmiddels al aardig gevorderd en het weer betrok een beetje. We liepen door de straten van Barcelona naar het hotel in een straat vlakbij Placa de Catalunya. Daar om de hoek dronken we nog een biertje in een cafétje, waar we de rest van de groep troffen; de pappa’s. In totaal waren we met zijn achten. De oudste neef gaat als sinds zijn eenentwintigste met deze groep jeugdvrienden op stap in het Pinksterweekend, lekker ontgiften. Geen weekend in al die jaren uitgezonderd, en nu waren zij dus in Barcelona. En ik, het jongste neefje van de familie was er nu ook. Ik ben een nakomeling. Mijn moeder is de jongste van drie zussen. Mijn neven zijn kinderen van haar twee jaar oudere zuster. Die zuster was vroeg in verwachting van mijn oudste neef en daarom zit er twintig jaar verschil tussen ons. Een nieuwkomer in de groep had nog wel voor wat trammelant gezorgd, want buitenstaanders meenemen was niet de regel. Maar door de heren met U aan te spreken en wat bijdehandte opmerkingen te maken werd ik snel opgenomen in de groep.
We aten op Spaanse tijden en daarna gingen we naar de disco. Want veertigers zijn daar – zo leerde ik – nog lang niet te oud voor. Ik was hierheen gehaald als jonge hond, om de boel een beetje op te peppen, maar had moeite met bij blijven. Van de ene discotheek naar de andere. Het was er druk en donker, maar als ik de groep, of wat daar tegen dat tijdstip nog van over was, kwijt was, zocht ik in de menigte gewoon naar grijs behaarde bolletjes en had ik ze zo weer gevonden. Ik vroeg nog iemand naar het rookverbod, waarvan ik dacht dat het in de hele EU gold. Rookverbod, hè wat?! Heb je een vuurtje? Toch was het nu bijna zo laat dat de ochtendspits in Nederland al in volle gang was, en van de groep was niet veel meer heel. Alleen liep ik terug naar het hotel wat ik verbluffend snel vond. Ik liep dan ook redelijk snel door de straatjes en steegjes, want echt veilig voelde het allemaal niet.
Pas toen de siësta alweer voorbij was werden wij ook eens wakker. Als ontbijt een croissant, verse jus d’orange en goede koffie. Ik liep over de ramblas waar het stikte van de levende standbeelden, balletje balletje spelletjes en mannen die met een soort fluitje in hun mond vogelgeluiden nasynchroniseerden en daarbij zo nonchalant mogelijk probeerden te kijken, alsof het geluidje niet uit hun mond kwam. De overdekte markt, een van de andere attracties van de stad, was gesloten.
Daarna was het alweer tijd voor een wijntje bij het zwembad met een spelletje klaverjassen. Waarna de avond zich in redelijk dezelfde volgorde als die van de avond daarvoor afspeelde. Alleen werd er voor het avond eten nog een dutje gedaan, of een poging daartoe. Omdat we de slaap even niet konden vatten belde Marcel zijn moeder even op. Die vond het natuurlijk ook wel leuk dat de neven herenigd waren. Onze oudste tante van 86 had nog gezegd “Wat hebben wij dan truttig geleeft hè meiden!?” Die jongens vliegen maar rond alsof het allemaal niks is. En dat is natuurlijk waar, wat een vrijheid heb je als je vrijdagavond besluit om de volgende dag naar Barcelona te gaan voor een paar dagen. We aten tapas op de Placa de Catalunya waar we een spel tussen Afrikaanse tasjes handelaren en de politie gadesloegen. In een rij van tien man stonden de tasjeshandelaren met kleden met daarop nep tassen van allerhande bekende modeontwerpers. Aan de vier punten van het kleed zaten touwen welke de jongens in hun hand hielden. Bij de eerste signalering van iets wat op politie leek, trokken ze aan de touwen, en liepen ze als met een plunjezak op hun rug gauw weg. De jongens hebben natuurlijk geen vergunning om dit soort waar aan de man te brengen. Als het gevaar geweken was, stonden ze er vijf minuten later weer.
Op zondag naar de disco is, zo bleek, in Spanje een beetje moeilijk. Op de Placa Reial werden we enthousiast naar binnen geworven, maar eenmaal binnen waren alle discotheken uitgestorven. We dwaalden wat door de straatjes. Kwamen in verschillende alternatieve cafés. In een van die cafés zat een groepje ontzettend dikke meisjes. We raakten er mee aan de praat, ik vroeg mij af waar ze vandaan kwamen. America, en dát had ik gezien hun omvang natuurlijk wel kunnen raden. Verder was het allemaal wat laf. En toen we ergens op een hoek alle soorten drugs konden kopen en ons tegelijkertijd konden laten beroven terwijl we gepijpt werden namen we een taxi naar het strand waar wat grotere discotheken zijn. In de Eclectic stond de muziek vooral erg hard en het was een beetje een posers club. In de volgende club, Opium, waarin Patrick Kluivert aandelen zou hebben keek de portier minachtend naar mijn schoenen. Gisteren hadden de jongens mij in een pak gehesen, vandaag was het casualzondag en liepen we in onze spijkerbroek. Maar Marcel compenseerde mijn lompe schoenen door zijn gouden schoenen en kwamen we binnen in een hele chique tent met nog veel meer posers, maar er was betere muziek en een betere sfeer. Er was ook een terras waar we aan de praat raakte met een Amerikaan die nogal wijde pupillen had en out ging van Marcels gouden schoenen. Op de dansvloer hebben we gedanst en later op de avond stond er ineens een man op het podium met een door LED lampjes verlichte viool, die hij op het ritme van de muziek bespeelde. Vrij gek. Het begon alweer licht te worden toen wij in de taxi naar huis togen.
De volgende dag was er ook weer een met een weinig cultureel karakter. Maar dat wist ik van te voren. We dronken koffie op een pleintje met allemaal anti-globalisten en probeerden met z’n alle de serveerster te versieren. Er stond nog een kunstwerk welke – zo vertelde de cultureel onderlegde van het stel – gemaakt was door een kunstenaar, in opdracht van een opdrachtgever. Om de tijd tot vertrek te doden werd er nog een potje klaverjassen gespeeld. Mijn vlucht ging een stuk later dan die van de jongens die aan het einde van de middag vlogen. Toen zij weg waren heb ik mijn boek gelezen in de lome middagzon met een colatje en ’s avonds ben ik wezen eten bij een restaurant waar je niet kunt reserveren maar wel goed en goedkoop is en er daarom altijd een lange rij staat. Ik was nog mooi op tijd en hoefde dus maar een paar minutjes te wachten. Achter mij zwol de rij ineens aan. Een Nederlander liep naar voren waar de kaart stond en toen ik hem groette vroeg hij waarom hier zo’n rij stond. Ik vertelde hem het verhaal zo overtuigend dat hij vroeg of ik hier toevallig woonde. Terwijl ik het zelf gisteren ook pas gehoord had. Het eten was wel lekker, niet bijzonder, maar het was wel hinderlijk dat ik vlak naast de rij zat, waardoor de mensen de hele tijd op je bord zitten te kijken. Ik zocht nog tevergeefs naar de man met de gekleurde LED zonnebrillen, waarvan we er de eerste avond een stel kochten maar die op miraculeuze wijze verdwenen waren.
En toen was het avontuur alweer voorbij. Ik nam de bus naar het vliegveld. Tijdens het wachten tot de rij voor de incheckbalie volledig verdwenen was, wilde ik een kopje koffie bestellen. Maar de man achter de bar ging eerst rustig zijn sinaasappelapparaat staan schoonmaken. Hier kon ik niet mee omgaan en dacht, dít is nou precies de reden waarom het met dit land economisch slecht gaat. Toen de rij verdwenen was checkte ik in, deed alles tot en met mijn schoenen aan toe uit, liep door de scan en slofte naar het vliegtuig, waar een over amikale purser mij welkom heette in een groen met blauwe polo. De dames liepen wel allemaal in net-te strakke pakjes. Maar de leidinggevende vond het daar blijkbaar te warm voor. Toen de deuren sloten, gingen de mensen ineens opstaan en begonnen zich naar lege rijen in het vliegtuig te verplaatsen. De purser keek het even aan en draaide toen de muziek en het licht uit. Stoelendans, allemaal zitten!! Hij hield een welkomspraatje. Tijdens de vlucht zouden de zweefteven langskomen met versnapering en wat leesvoer, voornamelijk bestaande de welbekende roddelbladen, daarop lichte hij stuk voor stuk even de hoogtepunten van die week eruit. Maxima was vreemd gegaan met Hans van Willegenburg en Patricia Paai zou stoppen met drinken. Als we naar de wc moesten, welke zich voorin het vliegtuig bevond, moesten wij in verband met de veiligheid bij de eerste rij ophouden om te wachten tot het toilet vrij was. Men kon een praatje maken met de mensen op de eerste rij, deze waren daar speciaal op geselecteerd. Toen z’n grappen op waren stegen we op in het laatste licht van die dag. Langs de kust van de Atlantische Oceaan waarboven een soort regenboog hing vlogen we naar huis. De piloot over de microfoon: “rechts van het vliegtuig heeft u een fantastisch uitzicht op de stad van Parijs – ik zat links – en over enkele minuten zou de daling alweer worden ingezet om een kwartier vroeger dan gepland te landen in de stad van Amsterdam.”
Moet nog bij vermeld worden, dat in de twintig jaar dat deze mannen dit Pinksterweekend vieren er – ondanks het vrouwelijk schoon waarmee zij zich deze dagen omraingen – nog nooit iemand is vreemd gegaan. En dát heb ik dan ook tegen mijn vriendin verteld!
'Hé Guuske, ga eindlijk es un lieke speulen'
Gisteren vierde wij de in Nederland de vrijheid. Ik begon echter vragen te zetten bij welke vrijheid wij wel niet vierden. Terwijl ik ook samen met de Koningin op de Magere Brug over de Amstel naar het bevrijdingsconcert had kunnen gaan luisteren, togen wij op de fiets naar de Grote Markt in Almere. Daar zetten wij onze fietsen op slot met sloten die ik normaal voor mijn motorfiets gebruik en trokken wat geld uit de muur. Op de Grote Markt waar geen verrijdbaar podium meer staat liepen wij tussen de laatste klanken van Trafassi, door het nieuwe stadshart naar het Esplanade plein. Dat is een groot plein met ongezellige betonnen bankjes bij de schouwburg die wel iets weg heeft van de bunker waar meneer Braun zijn atoomwapens ontwikkelde. Het plein ligt bezaaid met stoffige kiezels waardoor je schoenen eruit komen te zien als die van een bouwvakker na een dag noeste arbeid. Dankzij de mobiele telefoon werden kleine groepjes vrienden uiteindelijk één grote. Mensen die ik al een halfjaar niet meer gezien had. Iedereen zag er nog best wel hetzelfde uit. Sandy Dane, een Almeerse die wij kennen en nu een klein B-artiestje is geworden zong de laatste liedjes van haar nieuwste album. Er was een superhandig systeem om drank te halen, dat moest namelijk met bonnetjes, en die bonnetjes moest je eerst kopen. De wisselkoers bedroeg 20 euro voor 9 bonnetjes en we kochten allen 9 van die bonnetjes en haalden een biertje. Het mooie aan het systeem was dat als je iets te eten wilde halen, dat weer niet kon met de bonnetjes. Op de bonnetjes stond trouwens alleen geldig op dit evenement. We baanden ons naar de andere kant van het plein terwijl Jorritsma iets bazelde over vrijheid. Het bekende versje dat het niet normaal is en dat we er dankbaar voor moeten zijn. Je hoorde in haar stem dat ze het niet met overtuiging zei en dat gaf een jongen waar ik langsliep de aanleiding door heel hard te roepen “Houd je bek trut!!” De toon was gezet. Het wachten was nu op Guus Meeuwis, hoewel ik Het is een nacht als een klassieker beschouw was ik wel een beetje klaar met die Brabander met z’n plofkop en sjaaltje nadat hij dat liedje van Hazes verpest had maar er blijken dus zowaar nog hele volksstammen te zijn die hem aanbidden. Annemarie had inmiddels de vrijheidsvlam ontstoken met een wegwerpaansteker en daarna bleef het stil totdat na een halfuur een groene Chinook van over het Weerwater aan kwam vliegen met daarin de artiest waarop wij stonden te wachten. De grote helikopter met zijn twee rotors die kalme maar harde klappen maakte boven de schouwburg maakte in mijn fantasie het plaatje met de atoomwapens compleet en dat was gelijk het hoogtepunt van de avond. Het bleef nog een tijd stil. We haalden omstebeurt nog wat biertjes, ik was aan de beurt, liep naar de kraam en wachtte op mijn beurt. Achter de tap stond opzeker het liefste meisje van het Vrijheidsplein –zoals Anne het plein zojuist noemde – de jongen voor mij had een blauwe hoodie aan en de capuchon over zijn hoofd getrokken. Hij bestelde een Redbull dat in van die mooie zilver met blauwe blikjes zit. Het meisje klikte het blikje open en wilde het goedje in een plastic beker schenken. Toen zij de jongen “Nee niet erin schenken ik wil het blikje!” Het meisje verontschuldigde zich; ze mocht geen ijzeren blikjes meegeven, punt uit. “Godverdomme wat is dat voor kankerzooi, geef me gewoon dat blikje!” zei de blauwgemutste hooligan daarop tegen haar. Kanker dacht ik, wát een vollek loopt hier rond zeg. Ik zal mijn afkomst niet verloochenen, ik ben hier tenslotte geboren en mag ook wel eens een Godslastering de lucht in werpen, maar met dit soort mensen wens ik mij toch niet op te houden. Ik bestelde netjes vier bier bij het meisje en dacht, dat arme kind krijgt heel wat te verduren op zo’n avond, ik hoorde achter mij alweer de volgende mensen staan die meenden dat vrijheid gelijk maar betekend dat alles mag. In plaats van bier kon men beter warme chocolade melk met rum gaan verkopen want mensen begonnen blauw aan te lopen. Guus Meeuwis was inmiddels aan zijn oeuvre begonnen nadat de gastheer van die avond had geroepen “Weten jullie wie hier achter de schermen op JULLIE te wachten staat?!?” Hij zong het Brabantse volkslied wat mij wat misplaatst leek hier, maar op het grote scherm naast het podium werden beelden vertoont van het publiek vooraan en daar stond een meisje uitbundig mee te zingen en dacht ik, terwijl de prullenbakken met ondergronds afzuigsysteem uitpuilden, ik denk wel aan Brabant, want daar brandt nog licht.
fantaseren over buurmeisjes
Als bakker zijnde sta je vroeg op. Vroeger dan de meeste mensen. Het is van ouds her een beroep waar bij je ’s nachts werkt. Tegenwoordig zijn er nog meer beroepen waarbij mensen in de kleine uurtjes op pad zijn. Mensen die bijvoorbeeld de hele nacht in een bestelbusje over een industrieterrein rijden. Nu ga ik vanwege het vroege opstaan meestal niet te laat naar bed. Zeg maar redelijk vroeg. Tenzij er iets te doen is lig ik zomaar rond 21.00 in me graf. Ik vind het dan ‘mooi geweest’. Ik lees nog wat in een een of ander boek maar meer dan een paar bladzijden zijn dat nooit.
De laatste tijd werd ik echter ’s nachts steeds wakker. Eerst was dat door een muis die zich verschanst had in een papieren broodzak op het aanrecht. Toen ik de muis echter had weggejaagd bleef ik wakker worden. Er kwam gebonk van boven. Ik wist dat mijn buurmeisje in een hotel werkte en rond middernacht thuis kwam. Zij moest vast even de stress van haar afwerpen door met muziek nog een paar minuutjes te douchen. Of om de muizen weg te jagen. Ik plugde mijn oordoppen - die ik altijd paraat heb - in mijn oren en sliep verder.
Een week later, op vrijdag, werd ik weer wakker. Nu was het gebonk zo hard, dat mijn oordoppen niet meer hielpen. Dit vond ik toch wel wat al te gek maar omdat ik er toch al bijna uit moest stond ik op, gooide de deur open en en smeerde een beschuitje. Het bonken hield aan. De muizen moesten nu wel gevlucht zijn. Het was nu 3 uur. Althans, dat dacht ik. Het beschuitje kraakte in mijn mond. Ik hoorde iets waar door ik even stopte met kauwen. Hoorde ik dit nu goed? Het leek alsof er iemand paardje aan het rijden was. Het ging van de ene kant naar de andere kant van de kamer. Maar nog opmerkelijker was kletsen van een lichaamsdeel op een ander lichaamsdeel, een platte hand op een kont, zo klonk het. Een licht gehijg maakte het romantische plaatje af.
Ik fietste naar het werk, vroeg me af waarom de oven – die automatisch aanspringt door een tijdklok – nog niet op temperatuur was en zag toen dat het pas 2 uur was. Was ik een uur te vroeg op me werk!
Een week later had mijn buurmeisje weer een neukertje opgepikt en weer lag ik met bonsend hart in bed. Ik wil niemand zijn plezier ontnemen maar dit leek me toch niet normaal. Ik was blijkbaar moe genoeg want sliep toch in. De volgende dag schreef ik een kattebel waarop ik vertelde dat het leek alsof “er een rugby team aan het breakdancen was” in de kamer boven mij.
Een week lang hoorde ik niets. Ik kwam haar ook niet tegen op de gang.
Maar na die week had ík ineens een briefje op mijn deur. Dat mevrouw net met vakantie was geweest, dat het waarschijnlijk de andere bovenburen waren, dat ze bijna nooit meer thuis slaapt (wie heeft het over slapen?) én dat ze omdat zij wisseldiensten draait ook vaak vroeg in bed ligt!
Ik lees een boek over Nederland in de 17e eeuw (Een kleine geschiedenis van Amsterdam) en toen ik diezelfde nacht weer wakker werd van de “hoererij in de kamer op solder”, ging mijn fantasie de vrije loop. Ik droomde dat zij,“aan een paal geworcht diende te worden dat de dood er na volgt, en met een bijl door de scherprechter in het hoofd te worden geslagen.” En vervolgens, “van de locht en ’t gevogelte verteerd te worden op ’t galgenveld.” Ik sliep heerlijk.
Maar ik denk dat ik eerst nog maar eens een briefje ophang.
Hete ijzers
De hele zomer verloochende ik iets aan sport te doen. Soms fietste ik van Haarlem naar Amsterdam, of naar Almere. Maar toen m’n fiets gejat werd en gedoemd tot fietsen op een zware stadsfiets met trendy fietskratje kwam zelfs daar de klad in. Misschien omdat ik van plan ben de hele winter te gaan sporten, of om mezelf wat rust te geven, deed ik de afgelopen zomer niks. Tot ik zojuist weer naar de schaatsbaan mocht in m’n strakke paarse schaatsbroek om de ijzers te laten schreeuwen was ik vergeten hoe fijn het ook weer was.
Ik haalde m’n schaatsen letterlijk uit het stof. Gleed met een vinger over de geslepen ronding. Bloed spatte in het rond. Door een verkeerd soort zuinigheid was ik te beroerd geweest om vorig jaar m’n schaatsen aan het begin van het seizoen te laten slijpen, en het pas deed toen de dooi alweer in trad en de schaatsbaan in een atletiekbaan veranderde. Daardoor waren ze nu wel scherp.
Met oktober komen de eerste kille heldere nachten en ook de eerste dagen vol met regen. In m’n herinnering regende het vorig jaar ook altijd als ik moest. Maar het mag geen smoes zijn, de baan is gedeeltelijk overkapt. Een weelde. Voor jongens die biologische pindakaas op hun boterham smeren in plaats van Calvé. Als ik schaats voel ik me een ultieme Hollander. Wat dat dan ook moge zijn. Ik zette af alsof ik de hele zomer had geskeelerd. Maar niets was minder waar. De leraar kwam net als vorig jaar een paar minuten te laat, gaf iedereen een hand, en begon vervolgens zonder een inleidend welkoms gesprekje te vertellen dat schaatsen vooral een monopedale beweging is. Net als vorig jaar ben ik de jongste van het groepje, en al snel blijkt ook de snelste. Dat lijkt leuk, maar dan heb je niemand om naar toe te schaatsen. Ben je al klaar met je vijf rondjes terwijl de langzaamste aan hun vierde beginnen. De rugpijn was ook binnen enkele rondes terug. Heel fijn.
Er schaatst veel jong grut op de baan. Allemaal ijsprinsen en ijsprinsesjes, die als ze een beetje doorzetten mij aan het einde van het seizoen van de baan vegen. Meisjes met namen als Sterre. Jongetjes die Stijn heten. Aan het einde van de les staat er het op het rondetijden bord in grote rode letters mijn naam, en of ik me wil melden bij de bar. Ik kleed me om, zittend tussen de profs van Ijsclub Haarlem. Jong en lui die hebben doorgezet en mij volledig van de baan vegen met hun irritante geklap. Een meisje, een paar jaar jonger, met een prachtig rank lichaam in een schaatspak. Is she cold or just happy to see me. Ik vraag me af of ik de enige ben die z’n ogen open heeft tijdens het sporten.
Ik loop naar de bar. “Hoi, ik ben Tim.” Zeg ik tegen het grietje erachter. “Hoi ik ben Jenna.” Zegt zij. Maar er blijken meer jongetjes Tim te heten hier. Enigszins verbouwereerd fiets ik naar huis. Denkend waarom ik niet even gauw een opmerking kon bedenken. Iets van; “zeg maar nee dan krijg je er twee.” Maar die adremheid zal wel nooit meer komen. Net als die rondetijden van 33,1.
Een jaar broodbakken in Haarlem
Zonder veel twijfelen zocht en vond ik een kamer in Haarlem. En zonder veel twijfel ging ik er wonen. Ik zag mijn moeder even slikken toen ik het vertelde. Ze had het niet verwacht. Ik had het reizen onderschat. Als ik na een dag werken thuis kwam, waren er nog maar luttele uren over voor vrije tijd. Terwijl ik me juist had voorgenomen meer vrije tijd te nemen. Ik betrok een kamer aan het Spaarne, wat een soort Amstel is in Haarlem. Een riviertje waar de stad zijn bestaansrecht aan heeft ontleent en dat er sierlijk doorheen kronkelt.
Ik was niet voor het eerst op mezelf. Al voelde het niet zo, in Nieuw Zeeland had ik ook al bijna een jaar lang voor mezelf gezorgd, en hoorde ik mensen vaak zeggen; het valt allemaal niet mee, dat wassen, koken en schoonmaken, het kost mij geen enkele moeite mezelf dagelijks van een warme maaltijd te voorzien en de boel op orde te houden en dan blijk ik ook nog eens best netjes te zijn.
Even leek het er op dat het allemaal heel leuk zou worden. Ik vond in mijn jaszak al in de eerste weken van het werken bij mijn nieuwe baan een briefje in mijn zak waarop stond, “je geeft me kriebels in m’n buik! xx” Het briefje bleek afkomstig te zijn van een heel leuk meisje die naar mijn inziens wel een beetje jong was, maar dat heb ik het afgelopen jaar maar bijgesteld. Sinds mijn 16e heb ik meafgevraagd waarom meisjes van mijn leeftijd nooit naar me keken, maar pas nu begrijp ik dat meisjes van mijn leeftijd al veel verder zijn. Dat ze helemaal niet zitten te wachten op een flierefluiter die maar besluit een half jaartje ergens te gaan skiën. Dat ze kinderen willen, en trouwen, en een huis!
Het meisje, kwam uit Heemstede, en na een ‘vergadering’ fietsten we samen weg. Het donderde en het bliksemde. Het kwam met bakken uit de hemel. Op de kruising bleef ze net zo lang staan tot ik haar vroeg om samen iets stoms te gaan doen om te kijken of het leuk zou worden. We kochten samen een douchegordijn en regelmatig kwam ze langs. Om thee te drinken en speculaasjes te eten. Om te kussen. Het was allemaal een beetje vreemd. Ze had al vijf jaar een vriend en ging begin december naar Oostenrijk om een seizoen skiles te gaan geven alvorens zij een corpsmeisje met schorre stem werd aan de Universiteit van Delft.
Ik leerde een hoop in Haarlem. Kwam dat door het ouder worden, door de dood van pappa waardoor je anders gaan denken, of door de ‘verveling’ die zich uitte in talloze musea bezoeken, boeken, fietstochten en stadswandelingen?
Ik kom uit Almere. Elke boom ouder dan dertig jaar is voor mij al bijzonder. Hoe geweldig was het om je in een 17e eeuwse omgeving te bevinden, met een prachtige kerk als middelpunt, die telkens groter lijkt te worden.
Ik leerde ook dat vrienden niet naar jou toekomen. Uitzonderingen daar gelaten. Ik leerde dat als je in je eentje naar een discotheek gaat je geen aanspraak krijgt van hulpeloze meisjes, en dat ik ook geen hulpeloze meisjes aanspreek. Dat je niet zomaar nieuwe vrienden maakt. Dat in het centrum wonen niet betekend dat je altijd op het terras gaat zitten als het mooi weer is. En dat ik er ook niet bang voor hoef te zijn dat ik ooit alcohol verslaafd raak en een stamgast in een kroeg word.
Ik leerde dat mijn bovenbuurmeisje het geil vindt als zij op haar kont wordt geslagen en ze graag het raam open zet als ze ligt te neuken. Ik leerde dat er een hoop muizen wonen in een enkele eeuwen oud pand met een water voor de deur. Dat we in Almere verschrikkelijk verwend zijn met dubbele beglazing en goed sluitende deuren. Dat je prima zonder televisie kunt leven, maar dat je zonder internet wel een ontzettende kluizenaar wordt.
Ik weet wie Frans Hals is. Ik weet dat de vleeshallen op de Groote Markt expres aan de schaduwzijde van het plein zijn gebouwd. Dat Halfweg Halfweg heet omdat het halverwege Haarlem en Amsterdam ligt. Wie meneer Cruquius is. Dat ook hier de V&D het lelijkste pand van de stad betrekt met het mooiste uitzicht. Dat wonen in een gezellige stad niet betekend dat het er ook gezellig is. Dat ik geen strand mens ben getuige de afstand tot Zandvoort en het aantal keer dat ik daar ben geweest.
Dat alle jongens hier op scooters rijden met een petje op en de meisjes met een helm in de kleur van hun brommer. Dat er in het centrum ontzettend weinig allochtonen wonen. Dat ik nooit meer krakers tegenkwam dan in deze decadente stad. Dat er een mooie schaatsbaan ligt die ik missen ga. Samen met de Marokkaanse supermarkt op de hoek. Dat het een groot goed is om slechts vijf minuten van je werk te wonen. Dat er ontzettend veel mooie vrouwen wonen in Haarlem. Dat ik er soms hondsdol van word.
Dat ik voor de zoveelste keer deed wat ik altijd al had willen doen.
Dat ik eigenlijk altijd in Amsterdam ben en dat ik dáár maar eens moest gaan wonen. Maar dat ik éérst –met dank aan m’n vrijer - maar eens een seizoen moest gaan skiën in de Zwitserse Alpen.
De appel
In het hotel is het warm. Ramen kunnen niet open. In het bad is het nog warmer. In de laatste nacht word ik gewekt door een naar ik denk Aziatisch koppel een kamer boven mij. Het lijkt erop alsof hij haar vermoord maar misschien heeft zij een groot gevoel voor drama.
Zoals de twee voorgaande ochtenden verscheen ik aan het ontbijt. Met de zekerheid van iemand die iets zeker weet meldde ik mijn kamernummer aan de meneer die controleert of je uberhaupt recht hebt op een ontbijt. Volgens de overdreven vriendelijke jongeman waren er geen kaiserbolletjes voor mij deze morgen. Nog steeds met de zekerheid van iemand die iets zeker weet liet ik hem dat checken bij de receptie. Maar nee, de lijst loog niet. Ik controleerde mijn papieren en kwam tot de conclusie dat ik twee dagen had ontbeten zonder daarvoor te hebben betaald. Ineens was het extra lekker.
Doch niet lekker genoeg om er zestien euro voor te betalen. Ik checkte uit, sprong op de fiets en at een broodje en een kop koffie tussen de Berlijners in een rustig straatje terwijl de zon alles net even wat mooiter maakte dan dat het was. Bij een Turk verderop kocht ik een appel uit Nieuw Zeeland (Braeburn) voor 54 cent. Dat leek me best veel, maar omdat ik nooit één appel los koop wist ik er eigenlijk niets van. Als je daarbij bedacht van waar de appel kwam, was 54 cent helemaal niet zo veel.
Ik bedenk me weleens hoe hypocriet ik ben. Ik vraag de groente boer waarom de aardappelen vandaag uit Israël komen, maar zwicht voor een appel uit de andere kant van de wereld, omdat ik met mijn motor - ook al zo’n verhaal – ooit door het plaatsje Braeburn crosste. Hetzelfde geld voor de Sauvignon Blancs uit de streek waar ik negen maanden woonde die ze tegenwoordig bij de Albert Heijn verkopen. Kunnen wij geen genoegen nemen met de appels die goed gedijen in ons klimaat? En is wijn uit Frankrijk niet goed genoeg?
Ooit ging ik naar Praag. Wij, begin en gevorderd twintigers gedroegen zich als Britten in onze eigen hoofdstad. Al zuipend kwamen wij daar aan, vertoefde wij daar en vertrokken wij weer. Die ene brug is alles wat me ervan bijstaat. En het hoertjes langs de weg. Waanzinnig. Poppetjes van de eerste orde. Om te conserveren en in de kast te zetten. Prachtig mooi vond ik deze reis. Een roadtrip. Bijna dood ervaringen op tweebaans wegen. Een fles ketchup leeg spuiten op iemands motorkap. Zo dichtbij, zo een andere wereld. Jongens onder elkaar, gelachen als Surinaamse vrouwen.
Mijn ouders waren destijds niet overmatig enthousiast toen ik thuis kwam. Wat had ik opgestoken? Dat als je coke wilt kopen je in enge steegjes beland en als je een sexclub binnen gaat je je camera moet inleveren. Dat je 12 liter bier kunt drinken op een dag en dat als je eieren op het vuur zet en in slaap valt je de volgende ochtend wakker wordt met een lucht die zo stinkt dat je kokhalzend naar buiten rent.
Nu ben je ouder en wijzer, fietst doelloos door een wereldstad. Leert, ervaart. Maar heb ik gelachen? Nauwelijks. Je kunt je afvragen wat er zoveel beter is aan het leven van iemand die nadenkt over de herkomst van z’n appels en iemand die zo simpel is dat hij met de auto naar de sportschool gaat om daar op een fiets te gaan zitten. Is het vermogen om een beetje over dingen na te kunnen denken werkelijk een pré, of lachen de dommen ons allemaal uit. Met onze carriere, onze diploma’s en beleesde vrienden. Ik nam een grote hap van de appel, hij smaakte veel niet beter dan een appel met het land van herkomst: Holland. Waar dat ook moge liggen.
Op weg naar huis in de trein kijk ik naar buiten. In de verte gaat de zon onder, het licht weerkaatst op de donkere wolken die erboven hangen. Het gloeit als de pit verkleiner op mijn gasfornuis. In Nieuw Zeeland rende ik, als ik goede zin had, op zo’n moment de heuvel op achter m’n huis om de schaduw op de heuvels met de tel te zien verplaatsen. Als ik dan de wereld als bol voorstelde, in de verte tuurde alsof ik tot het einde van het land kon kijken, en bedacht dat de zon even verderop juist omhoog kwam voelde ik hoe nietig wij zijn in deze kosmos. En dat het allemaal geen klote uitmaakt.
In de pit op je slippers
Steeds meer zie ik mensen er mee. Oordoppen. Ik liep er een paar jaar geleden al mee. Ik ben door het motorrijden bewust geworden van de gevoeligheid van het hooroorgaan. Daar kwam nog eens bij dat ik me op een gegeven moment ging afvragen of men nou zo onduidelijk sprak, of dat ik langzaamaan al doof begon te worden. Op me 24ste. Ik ben dan wel van de Ipod generatie maar heb er geen. Wel bezocht ik minimaal twee keer per week de disco waarbij ik door een combinatie van drank en slaaptekort nog wel eens in slaap viel tegen een mans hoge luidspreker.
En als je zelf iets hebt, dan ga je daar op letten. Automatisch bekijk ik oren, zonder er daarbij een fetisj in te hebben ontwikkeld. Mijn neusvleugels trilde door een zeer hinderlijke en zeer harde bassline in een dj set die de laatste avond de BRAVO uitknalde. Ik vroeg mij af hoe je trommelvliezen (in mijn voorstelling een soort flinterdun vliesje) tekeer zouden gaan als zelfs je neusvleugels er al van resoneerden.
Het bier dat je op Lowlands drinkt, drink je zonder kater. Je kunt het de hele dag drinken, zonder er echt dronken van te worden. Ideaal, je moet met het warme weer eenmaal goed drinken. Als men nu nog eens iets voor de eindeloze stroom vocht uit je plasbuis zou vinden.
In de middagzon lag een punkermeisje in het gras. Haar vriendje lag er naast en deed iets met haar oor. Hij fluisterde geile dingen of likte eraan. Het meisje was redelijk bloot gekleed en lag met haar poes tegen de grond te duwen. Op haar bleke huid zag ik kippenvel verschijnen. Er werd heftiger gewreven, het gras kreeg het er warm van. In zo’n soort climax kwam de laatste avond samen. Men is kapot en daardoor hyperactief. Het was warm. Iedereen was in staat van opwinding want morgen zou het alles over zijn; uiteindelijk toch dronken van het lauwe bier; vies van het niet douchen en de bijkomende acceptatie daarvan; het poepen was ook overwonnen wat een ontspannen gevoel geeft en daarom stonden wij, inmiddels al vierdejaars te dansen op de tafels midden in de groove tube. Je ordinair gedragen werd ineens heel makkelijk. Ik trok een meisje met blonde krulletjes dat ik even daarvoor had leren kennen met me mee de tafel op. We maakten grapjes over de dj die als een soort van Bolle Jan zijn mond openhield. Misschien opdat wij daar muntjes in gooide ter beloning van zijn goede draaistijl.
Niet alleen maar feest. Ook kwam er iemand voorlezen uit haar boek, dat over taal ging. Over stopwoordjes die wij constant gebruiken en trends daarin, zegmaar. Aan het eind vroeg ze of er zich nog mensen in iets opvielen met betrekking tot de taal. Ik noemde de nietszeggende stukjes in gratis krantjes als de Metro. Weetjewel.
Dat was in de Magneetbar, waar in de avond de serieuze kant plaats maakt voor constante gekte. Om binnen te komen moet je karaoke doen. Zodoende klom er een meisje op het poduim, ze koos voor de hit van Linda, Roos en Jessica. Het tv scherm met daarop de tekst deed het niet, maar dat gaf niet, het meisje kende het hele liedje inclusief alle coupletten uit haar hoofd.
Zoals de vrouwen, zo is het eten. Het is er veel, een vaak lekker. Mensen denken dat het uitschot der maatschappij dit soort festivals bezoekt laat ik graag in die waan.
Lowlands is geweldig. Zeker afgezet tegen het drama op het strand ergens in een hoek van ons Holland. De zon brandt je ‘s ochtends de tent uit. Met het heerlijke geluid ritste ik de deur open. En eigenlijk kon het niet, maar het was mensen toch gelukt een tent tussen de onze te plaatsen. Eén van onze vriendinnen werd ook wakker. In wat op een pyama moest lijken dreef ook zij haar tent uit. Ze besloot nog even verder te slapen. Ik dronk een pakje taksi en at een happer. Met zo’n uitzicht zou ik graag vaker wakker worden.
We sluiten af in de vierentwintig uurs tent Waar we met bier gooien in de pit en een groepsfoto maken. Als traditie. Het is inmiddels maandag ochtend, half 7.
Na een korte slaap de tent ingepakt, in de file naar huis. Waar je verlangt naar een douche, en niets meer. Daar blijkt de boiler stuk en komt er alleen koud water uit de kraan.
de kutheid van de zomer
Wanneer wordt het nu eens echt zomer? Dat vraag ik me af, op regenachtige dagen na een perioden van zon. Hoe de zomer ook z’n best doet, de regenwolken hangen altijd boven de Noordzee te wachten op een goede bries richting de delta waarin wij wonen. Zouden we niet beter af zijn zonder weervoorspellingen? Nadat je op een dag als vandaag aan het strand gelegen hebt - je haar aanvoelt als touw en je benen van wit naar rood zijn verkleurd - het nieuws aanzet verpest de weerman of vrouw telkens weer alle pret. Je vergeet de mooie dag en bent alweer een paar dagen verder. Van het weekend regent het, alweer. Zucht je.
Het is het weer dat je elke minuut waarin je niets leuks gedaan hebt als verspilling van die waardevolle stralen ziet. De lucht is blauw en er varen bootjes door het Spaarne. Na een dag werken kom je thuis. Ik als bakker zijnde in de vroege middag. Eigenlijk moe, van alle korte nachten waarin je iets leuks deed waardoor je een chronisch slaaptekortje hebt opgebouwd. Tijd om niks te doen. Maar als je het door airconditioning koel gehouden pand verlaat en de loomte als een donzen slaapzak over je heen valt wil je helemaal niet chillen. Althans, niet in je eentje. Dit is weer voor vrienden. Om te hangen in het park. Het is het weer dat er extra treinen worden ingezet in de richting van Zandvoort. Hete coupes die vol zitten met jongens wiens haar altijd goed zit en meisjes in jurkjes van lichte stof die luchtig om hun vormen zweven.
Gek worden we daarvan. De jongens, van al het moois op straat. Ik liep onlangs over deAmsterdamse Zeedijk, waar zich in verband met een evenement een hoop gay people bevonden. Het was er zo druk in het nauwe straatje dat je wel kon stellen dat je in de gemiddelde anus meer bewegingsvrijheid hebt. Misschien kwam het omdat me haar zo goed zat. Misschien kwam het omdat een vriendin van een vriend me laatst vroeg; “en jij dan, ben jij wel helemaal straight?” “Je bent zo aardig.” Ik voelde me bekeken als een hoer achter een raam. Ik realiseerde me gelijk, kijk ik op deze manier naar vrouwen? Er zat weinig anders op dan mezelf gelijk geven. Ja, de hele dag bekijk ik alle vrouwen die mij passeren met de ogen van een keurslager. Constant mini-analyes makend: Nee; ja; voor een keertje; wauw!; eentje om te trouwen; oew shit nee!; Een slettenbakje; te jong; jezus wat een tieten; te oud; enz.
Ik maakte met mezelf de afspraak om te proberen niet elke vrouw als lustobject te bekijken maar faalde als een roker op nieuwjaarsdag. Zou het rust geven als je iemand had waarmee je naar het strand kon. Iemand waar je tegen op kijkt. Iemand waarvan je alles mooi vindt. Maar dan ook alles. Of zou de drang om altijd maar te blijven kijken, te blijven zoeken naar een nog mooier exemplaar altijd blijven bestaan? Zou het niet fijn zijn in een dorp op te groeien, waarbij je leeftijdsgenoten leert kennen in de plaatselijke kroeg waar je elke weekend samenklit. Na een ‘wilde periode’ vindt er een grietje dat het voor jou tijd is om de wekelijkse vlucht uit de werkelijkheid gedag te zeggen en ontfermt zich over jou. Waarmee je dan oud en gelukkig wordt. Totdat er zich nieuwe import in het dorp vestigd. De dochter van de nieuwe dorpstandarts.
Toch was ik gaar. Deed een powernap en werd wakker door de klussende nieuwe buren. Ik smeerde een broodje en dronk een glas karnemelk. Ergens trilde iets. Ik pakte m’n telefoon op en las een berichtje van Wouter, die vanavond z’n verjaardag in het park vierde. Ik bakte een peperkoek als kado en sprong op de trein. Tot diep in de nacht dronken we biertjes en later wodka. De fontein waar we bij zaten was allang uitgezet. Ik sliep bij Wouter, en de volgende morgen aten we een croissantje aan de gracht. Overal liepen groepjes studenten. Ontgroening, wist Wouter, die met z’n 8 jaar ervaring mooi over het studentenleven kan vertellen. ’s Avonds had we een bedrijfsuitje in Nederhorst Den Berg. We vaarden in een sloepje en aten op een flonder. Uit een onverwachte hoek klonk ineens gitaar gepingel en zongen we zeemans liederen.
Red skies at night is a bakers delight.
Wat een kut leven.
Nederland en de kunst van het verdwalen
Voor een vrije dag werd ik op een zeer Christelijke tijd wakker. Maar het lijkt wel, dat waneer je niets moet, je niets gepland hebt, je moeier wakker wordt dan waneer je moet werken, of iets op het programma hebt staan. Dan word ik kwieker wakker, spring ik uit m’n bed, klaar voor de nieuwe dag. Nu bleef ik wat soezen en las in m’n boekje. Maar blijkbaar had ik de uren die ik verzuimd had te slapen de afgelopen dagen , nog niet helemaal ingehaald, en werd ik een paar uur later nogmaals wakker door muziek van m’n bovenbuurmeisje. DJ Paul Elstak – Rainbow in the Sky, waarschijnlijk uit ‘haar jeugd’ knalde door het openstaande raam die voor wat verkoeling moest zorgen tijdens de hoogtij dagen van de Nederlandse zomer naar binnen. Na het douchen klonken nog steeds dezelfde beats van de jaren 90 door het plafond. Iedereen heeft z’n eigenaardigheden, m’n buurmeisje luistert graag tien keer achter elkaar hetzelfde nummer. Rita Repeat.
Ik keek omhoog tussen de muren van de gebouwen en zag dat de lucht blauw was. Het wil nog wel eens gebeuren dat ik er pas ’s middags achter kom dat het eigenlijk prachtig weer is, doordat dan pas de zon een klein uurtje m’n patio verwarmd. Anders is het altijd een beetje grauwig in de steeg. Soms loop ik dan naar buiten en zitten de terassen vol. Het zou allemaal volledig langs me heen gaan. Ook niet altijd erg. Soms ben ik blij dat het regent, dan hoef ik niets. Kan ik schaamteloos niks doen achter de computer. De hele dag op het ontvangen knopje van m’n email programma klikken, net zolang tot ik een mailtje ontvang. Die ik dan vervolgens niet beantwoord. Maar nu schreeuwde de naar het strand fietsende meisjes in luchtige witte zomer jurkjes me toe toen ik de voordeur opende. Volg mij! Vamos a la playa!
Ik vertel altijd vol trots dat ik een half uurtje fietsen van de zee woon, maar kom er eigenlijk nooit. Sterker nog, ik heb niet eens een fatsoenlijke zwembroek, laat staan een strandhanddoek. Bovendien krijg je van zonnen kanker en baantjes trekken kun je ook niet fijn in de zee. Door het sleuteltje van het vakantiehuisje van m’n tante in Groet dat ik uitnodigend als herinnering aan m’n prikbord had gehangen kwam ik op het idee m’n tante te bellen. Die was er en vond het leuk als ik zou komen. Ik starte de motor, waar ik de laatste tijd veel te weinig op rijd. Ik had geen haast dus meed de snelweg en bleek niet de enige die ondekt had dat het mooi weer was want de wegen naar de kust stonden propvol met kokende auto’s. Ik zoefde er in mezelf mompelend langs.
Ik ging via Beverwijk. Daar woonde een meisje dat ik op de Parade die dag ervoor had leren kennen, zij klapte na elke voorstelling als een klein kind; heel blij en met haar vingers wijd open gespreid daarbij slaakte ze steeds kleine vreugde kreetjes. Whoehoe! Gelukkig had ik m’n grote bergschoenen aan, maar zelfs toen was ze nog een centimetertje langer dan ik. Op haar gezicht bevond zich niet één schoonheidspukkel, wat een lelijk woord is voor zo’n touch de beauté maar zelfs twee. Ik word te snel verliefd. In Heemskerk verdwaalde ik in een woonwijk. Uiteindelijk kwam ik op een weg die alleen toegankelijk was voor bestemmingsverkeer. Toevallig was ik op weg naar een bestemming. Zo belandde ik op een prachtig kronkelend landweggetje waar mijn motor in de hoogste versnelling plofte als een sloepje door de grachten. Ik hield de richting van Bergen aan waardoor ik weer op de provinciale weg terecht kwam die ik juist had proberen te mijden. Kon ik nu nooit eens op een verlaten grindweg stuiten die van het puntje van Limburg naar de Kop van Noord-Holland liep? De kiezels weg springend en een een grote stofwolk achterlatend. Wegen die mij in Nieuw Zeeland het gevoel van ultieme vrijheid en verlatenheid gaf? De enige plek waar je in Nederland nog kunt verdwalen zijn blijkbaar woonwijken.
Langs het Noord-Hollands Kanaal waar ik achter een auto reed waarvan de bestuurder dikke sigaren rookte en verder bezaaid was met mooie mensen in mooie cabrio’s stond ik bij Schoorldam voor het stoplicht. Nu pas voelde ik hoe heet het was. In m’n skipak. Mensen kijken me soms met enige waanzinnigheid in hun ogen aan als ik me in m’n motor pak hijs. Maar principes zijn in dit geval voor mij principes. Daarbij maakt het uiteindelijk weinig uit of je nu in een t-shirt of in een jas rijdt. Je zit stil, en zolang je je niet druk maakt om medewegmisbruikers is er eigenlijk niets aan de hand. Pas als je stil staat of een wandelingetje maakt begint het te gutsen als een Russische rivier in de lente.
Met m’n tante at ik wittebrood met verse aardbeien en suiker. We fietsten naar het strand en zo belandde ik temidden van drie vrouwen die bijna over de houdbaarheids datum heen waren op een grote strandhanddoek met m’n witte kippenborstje. We aten snoepjes en namen teugjes koel water uit plastic flesjes. Toen men even uit geklept was gingen de andere twee vrouwen een dutje doen waarover m’n tante en ik grapten dat het leek alsof de Duitsers kwamen. Ik had nog nooit iemand horen snurken op het strand. M’n tante en ik praatten over vroeger en over pappa. Telkens weer merk ik hoe weinig ik eigenlijk van m’n familie weet en telkens weer merk ik hoe leuk ik het vind om die verhalen te horen. Een lieveheersbeestje landt op mijn linkerbeen en beklauterd deze vervolgens moedig als een sherpa de Everest. Wat doen lieveheersbeestjes eigenlijk op het strand? De zon ging langzaam onder, er slenterden mensen door de branding. Mooie mensen, want in de gouden weerspiegeling van de dalende zon in de kalme zee is alles mooi.
Ik ervaarde zomaar het vakantie gevoel, zo dicht bij huis. Na het eten pak ik de snelweg naar huis. Heel fijn, zo’n streep asfalt.
des kleines dinges des levens
Drie man sterk kwamen ze aangereden, de mannen en vrouw in blauwe uniformen waar niet het wakende vlammetje van de politie op de schouder pronkte, maar het wapen van Haarlem en daaronder Handhaving. Ik was er al eens geweest, in de gemeentelijke loods aan de Slot van Nieuwkerklaan in Schalkwijk, bij Friet van Piet rechtsaf, het woonwagenkamp voorbij, door een klein stukje nieuwbouw en dan weer naar links.
Ik ben m’n fiets kwijt, of mijn fiets is gejat. Het komt op hetzelfde neer. Ik kan er niet meer op fietsen. Al enige weken hingen er gele borden op het station met de mededeling dat men de fietsenstallingen ging verwijderen en je daar dus niet meer je fiets mocht neergooien. Ik ging naar school en waar de fietsenrekken stonden was nu een hek geplaatst en erachter lagen alleen nog wat kapot geknipte sloten. Omdat het altijd een drama is om je fiets waar dan ook bij welk station dan ook te plaatsen, en ik van mening ben dat ik met groen bezig ben door op de fiets naar het station te komen en de overheid elk gebruik van de fiets moet stimuleren in plaats van razzia’s te houden op het gebruik van knipperende ledverlichting die al dan niet op de fiets maar op een rugzak gespeld zit en niet knipperen mogen, vind ik dan ook dat ik mijn fiets bij wijze van spreken óp het perron mag plaatsen. En vannochtend had ik redelijke haast. Ik plaatste mijn fiets tegen de hekken voor de lege plek waar de fietsenstallingen stonden. Er stond nergens dat dat niet mocht, sterker nog, er hing een geel bord met daarop de mededeling “Verboden fietsen te plaatsen, Uitgezonderd: Tim”.
De volgende dag na het werk liep ik naar het station waar ik onder het gele bordje geen fiets aantrof. In de veronderstelling dat ze mijn fiets toch weggeknipt hadden wendde ik mij tot de man van de bewaakte stalling maar die kon mij niet verder helpen. ‘Mij vertellen ze helemaal niks’, zei hij met een sjekkie in z’n mond en doelde daarmee op het systeem die hem in het ongewis liet. Toen belde ik het nummer wat op de borden stond. Deze mevrouw vertelde dat mijn fiets dan waarschijnlijk aan de rechterkant van het station zou staan, dus ik vervoegde me daar maar vond geen fiets. Ik belde de vrouw nogmaals, ze zei nu dat ik naar de linkerkant van het station bij het voormalig VVV gebouw een wand met foto’s aan zou treffen van de fietsen die ze hadden weggehaald. Ik liep nu naar de linkerkant van het station en bekeek alle foto’s, maar geen HEMA fiets met fietstassen. Weer belde ik de vrouw, zij was inmiddels naar huis vertrokken dus ik moest het met de man aan de andere kant van de lijn doen. Met hem maakte ik een afspraak om bij een loods te gaan kijken, er stonden daar nog wel wat meer fietsen. De volgende dag reed ik op me motor naar de plek en liep rond in de loods. Maar geen fiets. Buiten hadden ze er nog een stel staan en daar mocht ik ook even kijken. Maar ook daar kon ik mijn fiets niet vinden. Waarschijnlijk heb jij een ander probleem, zei de man. Oftewel, bedoelde hij, mijn fiets was gejat.
Ik had al met die mogelijkheid rekening gehouden maar kon mij dat toch maar moeilijk voorstellen, zo mooi was de fiets nu ook weer niet, bovendien stond hij aan een paal en waren er veel mooiere fietsen te stelen. Ik stapte weer op de motor. De man vroeg me nog of ik de fiets had mee willen nemen achterop de motor.
Thuis kwam ik mijn huisgenote tegen. Ze vroeg hoe het ging. Uit gewoonte zei ik toen dat het goed ging, maar toen bedacht ik me ineens dat m’n fiets waarschijnlijk gestolen was en zei ik dat erachter aan. Ze raadde me aan een van de fietsen uit de patio te pakken, sinds de vier jaren dat zij hier woonde had nog niemand daar naar gekraaid. Op het oog zocht ik de beste uit. Er zaten zelfs nog goede profiel op de banden en een mooie grote koplamp voorop. De banden stonden wel plat, dus deze pompte ik op en wachtte een uurtje om te zien of ze leeg zouden lopen. Dat deed de achterband dus plakte ik die. Ik merkte dat men wanhopig had geprobeerd de loszittende naaf vast te draaien, maar dat ze daarvoor de verkeerde moer als schuldige hadden aangezien en daardoor de wielmoer volledig aan gort hadden gedraaid. Voldaan keerde ik de fiets terug op z’n wielen en toen ik erop sprong voor een testrondje merkte ik pas dat het voorwiel dermate mishandeld was dat hij zo krom was dat hij niet eens meer draaien kon. Ik dacht even na, pakte toen een andere fiets van het fietsenkerkhof op nummer 98, sleutelde daar het voorwiel uit en plantte dat in mijn nieuwe fiets. Het was wel een paar inches kleiner, maar dat gaf verder niet. Zo zie je, ik ben verschrikkelijk handig. Als ik de achteruittraprem gebruik rolt de fiets achteruit, maar verder zit de opoefiets prima en voel ik me nu echt een stadse jongen op dat ding.
Een aantal dagen later vond ik de hele situatie toch een beetje vreemd en ging op goed geluk nog een keer bij het loodsje langs. De loods was nu gesloten, echter stonden er twee mensen voor de deur te wachten welke mij met enige blijdschap tegemoet zagen. Zo word ik graag ontvangen.
Ik deed mijn helm af en de al wat oudere meneer vroeg mij of ik degene was met de sleutel van de loods. Ik moest hen teleurstellen. De andere persoon was een meisje waarvan ik haast dacht dat het een ex was, zoals ze daar zo met haar krulletjes flierefluitend op de grond zat. Maar dat kon natuurlijk niet en was ook niet zo. Ik vroeg hun en wendde mij tot haar over het hoe en wat. Er zouden om half vier mensen komen en het was inmiddels kwart voor vier dus ze wachtten nog even. Het waren tenslotten ambtenaren. Ik vond het meisje gelijk leuk en maakte wat grapjes over het woonwagenkamp dat je passeerd voor je hier aankomt en vroeg of er voor haar ook een bordje had gehangen dat zij haar fiets met uizondering daar wel had mogen plaatsen. Onder haar bos krullen had ze een ietswat grof gezicht en een beetje een vreemde onderkin maar veder was ze volslank en had ze leuke kekke kleren aan met witte birkenstocks onder haar jeans. Nu, de fiets van het meisje stond in de loods en we zeiden elkaar gedag. De handhavende vrouw, zei, toen haar collega haar meldde dat mijn fiets hier niet tussen stond, met amsterdam accent, dat ik dan waarschijnlijk een ander probleem heb.’
Ik bedankte hun voor de moeite en reed nog een rondje door Bennebroek. Misschien kwam ik het meisje met de krulletjes nog tegen. Het was leuk geweest als ik haar iets meer had zien lachen, maar ze was toch wat chagerijnig geworden van het hele fiets gebeuren, en om je fiets daar op te mogen halen moet je als klap op de vuurpijl ook nog eens twintig euro’s betalen. Dat kon zij als arme studente waarschijnlijk moeilijk missen.
Toen ik weer thuis kwam bedacht ik me dat het dan misschien toch wel een goed plan was om aangifte te gaan doen, maar toen besefte ik ineens dat ik geen flauw idee had hoe die fiets er eigenlijk uitzag. Ik herkende hem altijd aan de fietstassen. Ik wist geeneens welke kleur het ding had of van welk merk hij was. Van die aangifte kwam dus weinig terecht.
Een paar weken later had ik een dag vrij en probeerde uit te slapen. Ik hoorde mensen pratend de binnenplaats binnen komen. Toen zei een vrouwenstem ineens: “Oja! moet je nou kijken, iemand heeft gewoon mijn band gestolen! Dat is toch niet normaal meer!” De jongen dacht even na kwam tot de conclusie dat hier op de binnenplaats niemand kwam dan bewoners en zei; maar dat moet dan een van de bewoners zijn geweest?!” En toen klapte de poortdeur weer keihard dicht.
Ik was wakker en voelde me er een beetje rot onder. Ik had nog aan de oudste bewoner gevraagd of die fietsen allemaal ongebruikt waren en zij wist zeker dat ze die fiets al een jaar lang daar had zien staan. Nu bleek die fiets dus toch van iemand te zijn en stond hij op z’n kop met een een kapot wiel ernaast. Ik fietste naar de fietsenmaker die in een kraakpand bij het station huisvest en vroeg hem om een wiel. De fietsenmaker leek op Moby en had een heerlijk rommelige werkplaats. Ik prees het, maar hij zei dat het ook wel leuk zou zijn als hij er iets mee zou verdienen. Ik kreeg een ‘nieuw ‘wiel mee. “echt een hele goede is dit”. De paarse zat verf nog op de spaken. Fucking hippy’s.
Nog voordat ik het belerende briefje op de deur vond had mijn huisgenote haar wiel terug. Ze woont helemaal bovenin het huis en ik zag haar toevallig op haar brandtrap zitten. Ik verontschuldigde me, maar ze vond het niet erg. Ze had de fiets inderdaad al een hele tijd niet meer gebruikt, de achterband was namelijk lek. Die zou ik dan wel even plakken, dat vond ik wel het minste. Ik pompte de band op en keek of hij hard bleef. Zo snel had ik nog nooit een band geplakt.
Als dank stond er een paar dagen later een fles wijn voor me deur
SPAM
Ik schrijf. Ik schrijf waarschijnlijk meer dan ik praat. Maar ik praat niet zoveel dus met dat schrijven valt het ook wel mee. Het begon met een klein verslagje op een mini notitieboekje in Lorret de Mar, en toen ik voor het eerst alleen op de motor op vakantie ging schreef ik elke avond bij het eten. Ik kwam terug, liet het mensen lezen en die vonden het oprecht leuk. Althans, ze deden alsof ze het leuk vonden. Toen kwam ik een meisje tegen die ik al een aantal jaar leuk vond. Het kaasmeisje van de AH parkwijk. Door omstandigheden belanden wij eens met elkaar op de bank en bakte we pannekoeken. Ik was blijkbaar te saai voor haar, of leek niet genoeg op haar ex waarmee ze het kort daarvoor had uitgemaakt, dus was haar liefde maar van korte duur. Ik zat er blijkbaar nogal mee want ik schreef het allemaal op. Ik stuurde het eens naar een vriendin die ik vertrouwde, omdat het vol stond met persoonlijke dingen. Zij vond het te-gek. Vanaf dat moment leest zij en weet zij dus ook bijna alles van mij. Behalve de dingen die ik niet durf op te schrijven. Ook mijn eerste echte grote liefde liet ik het lezen. Zij was nogal geschokt, maar ik mocht toch blijven.
Zo is het eigenlijk gekomen dat ik regelmatig wat neerkalk, soms op de laptop, maar alleen als ik geen internet toegang heb want dat leid me teveel af, dan ga ik opzoeken hoe je een bepaald woord schrijft – leve Google; bedoelde u soms ...? – en klik ik vervolgens van de ene wikipedia- naar de andere wikipedia-pagina. Zit ik zomaar weer een uur te lezen over Napoleon of asbest. Soms in een schriftje, vooral op vakanties en plekken waar ik m’n computer niet bij de hand heb. Het vervelende aan schriftjes is dat ik een onleesbaar handschrift heb en het daarom een hel is om het in de computer te stoppen. Soms in mijn telefoon, steekwoorden zijn genoeg.
Verhalen van andere mensen, ik lees ze nooit. Weblogs van mensen die naar Australie op reis gaan, ik lees ze niet. Andermans shit lezen lukt me niet. Al zal dat ook met de kwaliteit van de schrijver te maken hebben. Ik citeer; ‘en toen zagen we dolfijnen en volgens mij zag ik van een z'n piemel! hihihi’. Het is leuk als mensen jou verhalen lezen, maar ik vond het niet nodig een zogenaamde weblog te openen. Wat u niet wil dat u geschied... Soms stuurde ik eens wat naar een vriend of vriendin, of schreef een verhaaltje voor het Moto Guzzi clubblad. Daar bleef het dan bij. Soms schreef ik dan stukjes en dacht ik, daar moet ik misschien toch wat mee doen en daarom opende ik dus een weblog. Adverteerde deze via mijn hyves profiel. Ik heb het nog niet voor elkaar gekregen om door Google gevonden te worden. Ik kon het niet geloven, maar mensen lazen het serieus! Ik kreeg een mailtje van een leuk blond meisje welke het heerlijk vond hoe ik zat te dromen en een ijsje met me wilde eten. Ik waande me al even Kluun.
Via de website kun je een berichtje achterlaten. En ook dat vond ik ongelooflijk, mensen nemen de moeite om berichtjes achter te laten. Ik krijg die dan doorgemaild. Helaas belanden ze in de oudekrantendoos van mijn brievenbus en gooide ik die pardoes leeg. Dus bij deze, degene die laatst een berichtje achterliet, ik ben benieuwd naar wat je schreef!
Dat lees ik dan weer wel.
Groetjes van de webmaster
Tingelingggg
Om Berlijn af te maken bezoek ik nog kamp Westerbork. Dat is nog best een eindje rijden vanaf Almere. Nederland is groter dan je denkt. Toen ik eindelijk in Westerbork was, bleek het kamp daar helemaal niet te zijn, maar nog een paar kilometer verderop. Eindelijk daar valt het museum een beetje tegen. Of misschien valt het mee. Het is lang niet zo gruwelijk als in Berlijn, alsof ze niet durfte te laten zien hoe erg het was. Alsof er ook veel kinderen kwamen voor wie de waarheid te hard was. Er is een tijdelijke expositie over Anne Frank en daar moet ik wel van huilen.
Wist u al dat licht 300 000 kilometer per seconde reisde en wist je dat er 31 miljoen seconden in een jaar zitten? Dat één lichtjaar 9.460.730.472.580.800 meter is en dat de verste ster die wij met het blote oog kunnen zien op 50 lichtjaren van ons verwijderd staat? Via het planetenpad dat langs borden met wetenswaardigheden over onze kosmos leidt, en langs grote telescopen waarmee we buitenaardse signalen proberen op te vissen kom je dan uit op het echte voormalige kamp. Dit is niet meer dan een groot zo goed als leeg terrein waarop met taluds de plekken van de gebouwen wordt aangegeven. Aan het eind is het monument. Er is een schoolkas van verschillende generaties, de oudste zijn waarschijnlijk uit groep 8 en hangen verveeld in groepjes bij elkaar, luisterend naar het schelle geluid van hun gsm luidsprekertjes. Een jongetje van een paar groepen lager rent over het monument, het stuk spoorweg dat aan één kant omhoog is verbogen. Tingeling, tingeling, roept hij; daar komt de trein! Geen idee hebben ze, de kinderen.
Het is mooi weer en dat heeft invloed op het aantal hangouderen dat voorbij fietst. Hele hordes op prachtige fietsen met koplampen geïntegreerd in het spatbord, vering in het zadel en in de voorvork, al dan niet semi electrisch aangedreven. Ik kan je wel vertellen dat mijn moeder daar ook wel had willen fietsen met mijn vader. Niet per sé ertussen – wij zijn geen groeps mensen, zoeken liever onze eigen weg - maar alles beter dan alleen. Als ik terugloop door het bos naar m’n motor toe vind ik dat drie kilometer best ver is. Er lijkt geen einde aan te komen en ik voel een blaar komen op mijn hiel door de lompe motorlaarzen. Ook heb ik een droge keel. Dat snap ik nooit. Hoe kan je keel aanvoelen als karton terwijl je genoeg speeksel in je mond heb en daarmee steeds je keel smeert? Met m’n vinger schiet ik een kevertje van m’n arm die probeerde mee te liften en bedenk dan hoeveel kracht ik daarbij gebruik in vergelijking tot de grootte van dat beestje. Niet echt eerlijk. Ik neem nog een kop koffie met appeltaart in het museum café waar er een vlieg onder de stolp voor de muffins zit. De vlieg zit aan de verkeerde kant van het gaas, als ik het meisje erop wijs slaakt ze; Eeuwhllll! Via de voormalige Zuiderzeekust rijd ik weer naar huis. Ik zie dat ze al zijn begonnen met de tunnel voor de Hanzelijn onder het Drontermeer. Tingeling, daar komt de trein...
Huilen voor een groep in leder geklede mannen
Eindelijk zijn we dan opweg richting St. Anthonis. Dat ligt ergens tussen Nijmegen en Venlo, vlakbij Boxmeer. Net buiten Amsterdam stoppen we nog even bij een tankstation om wat benzine te halen en een plas te plegen. We kwamen vanaf het voormalig PTT Telecom kantoor achter het paleis op de Dam. Daar waar vroeger mensen nog telefoonlijnen schakelden. Toen het nog kon gebeuren dat je verkeerd verbonden werd. Tegenwoordig kan dat niet meer, verkeerd verbonden worden, je draait hooguit het verkeerde nummer. Alhoewel, draaien?Dat pand staat nu leeg en er zitten huurders in die voor een habbekrats zorgen dat het niet gekraakt wordt door antiglobalisten.De Moto Guzzi V7 van Wouter (mijn motorvriend, al vind ik dat wel eng klinken) had al enige maanden dat pand niet meer verlaten, en Wouter had zich deze dag als deadline gesteld. Vanwege die deadline was ik daar de afgelopen weken ook regelmatig te vinden om te helpen de GobiGuzzi weer rijdend te maken na 16.000 kilometer van diezelfde Dam naar Ulaanbatar. De hoofdstad van Mongolië. Wouter doet graag dingen en maakt het ook graag af. Doet dat ook goed. Hij weet veel, maar is wat sleutelen betreft een beetje onzeker. Of een twijfelaar, zoals hij aan bijna alles lijkt te twijfelen, of er in ieder geval goed over na te denken voor hij wat dan ook doet. Eerst denken dan doen. Maar soms moet je ook maar gewoon doen en een beetje minder denken, dat is dan mijn motto. Zoals dat ik laatst op m’n feestje hier in Haarlem in m’n patio temidden van al m’n knappe vrienden en vooral knappe vriendinnen deed. Een vuurkorfje aansteken met een van de buurvrouw gejatte gelamineerde spaanplaat kastwand. Toen dit stuk geperste hout vooral wilde roken, pakte ik wat benzine, dacht heel even – dit is niet slim - en gooide toen de benzine op het vuur. Het vuur sloeg in het bakje en ik gooide het op de grond, m’n schoen en broek stonden inmiddels in de fik. Niet gehinderd door enige angst trapte ik de vlammen uit en liep naar de keuken waar de emmer water al klaar stond. Daar had ik dan al wel weer over nagedacht, een emmer water klaar zetten voordat je met vuur gaat spelen. Dan toch was de motor bijna af. Ik was extra vroeg begonnen op het werk en toen de broodkrans uit de oven kwam ben ik naar huis gegaan om de laatste spullen in te pakken en richting Amsterdam te rijden. Daar vond ik Wouter en Diederick met een Guzzi die nú echt bijna klaar was. Iets wat we de afgelopen weken al vaak zeiden. Maar nú echt. Dat de wielen er nog niet onder zaten was een klein detail. Ik fietste naar het tankstation aan de Marnixstraat voor een paar litertjes benzine. We sloten de laatste draden aan, tie-wrapte de laatste dingen vast en monteerde de koffers. Na een paar maanden stilstand en een volledig gereviseerde motor keken we naar de startknop en liep ze hetzelfde moment. Toch wel een beetje wonderlijk, zo’n ding. We reden door het centrum met volle bepaking. Als twee Koningen. Zo keken mensen ook naar ons. Kijk naar die jongens, die rijden naar de vrijheid. De vrijheid lag maar 150 kilometer verderop, in St. Antonis dus. We vlogen er over de snelweg naar toe. Over de Rijn, over de Maas, naar het zuiden van ons prachtige platte landje. Daar aangekomen bij de camping stond een schare in leder en zwaar textiel geklede mannen en een enkele vrouw ons al op te wachten. 20.00 uur zouden wij er zijn. Wouter heeft de eigenschap overal op het nippertje aan te komen. Zo stond hij aan het begin van z’n reis naar Peking die ochtend nog even de laatste dingetjes te doen. Ze hoefden nog maar de halve wereld rond. Na hier en daar een hand geschud te hebben tuigen we onze motoren af en lopen we het café binnen waarin het treffen zich afspeeld. De film die Wouter en z’n medereizigers maakte speelde al op het grote witte scherm.Binnen gooien we onze spullen op de tafel en kijk ik de zaal eens rond. Wat een kansloze lui, gaat er door me heen. Iedereen loopt in z’n motorkleding. Een magere man in een lerenbroek met daarboven een t-shirt bedrukt met iets van een logo en zijn forumnickname ziet er nu eenmaal niet uit. Dezelfde uitvoering maar dan met bierbuik trouwens ook niet. Hier en daar zit een vrouw met te dikke benen in een te strakke legging met daarboven een lekkere slobbertrui. Mannen met grijze baarden en lange grijze groezelige haren en spijkerjasjes aan. Prachtig volk. Ik houd ook m’n motorbroek en laarzen aan. Het voelt heerlijk. De film heb ik al eens gezien, maar hij blijft toch mooi en vooral inspirerend. Na de film tuigt een bandje z’n spullen op en kan de herrie beginnen. Echter niet voordat de prijs voor degene die het honderdduizendste forumbericht plaatste uitgereikt was. De man die dit deed krijgt de broodkrans - gevuld met olijven en italiaanse kruiden - om zijn nek. Hij pastte ook nog.Dan drinken we een aantal biertjes en klep ik met dees of geen. Eigenlijk heb ik al die mensen niet zoveel te vertellen. De broer van Wouter is er ook. Ook naar Peking geweest, samen met z’n vriendin op twee BMW’s. Hij reed ook eens samen met z’n vriendin van Italië naar Nederland op een daar gekocht scootertje. Ideeën waar ik wee van word. Hoe geweldig. Mensen vragen me hoe het nu gaat. Het verhaal van m’n vader zette ik destijds ook op het forum. Het is erg aardig van die mensen, maar ik weet niet zo goed hoe ik erop moet antwoorden. Het gaat wel goed met mij. Later sta ik buiten met iemand te praten over dat hij het zo leuk vindt dat jonge jongens zoals Wouter en ik zo met ‘de club’ bezig zijn, maar de club is vooral een manier om die Italiaanse stukken roest rijdend te krijgen en te houden. Er zit heel veel kennis op zo’n forum. Bewondering ook, dat ik in Nieuw Zeeland ben geweest. Dat had ik vroeger ook wel willen doen, zegt hij. Ik hoop dat nooit te zeggen, die woorden, maar tijden veranderen snel en wie weet wat voor uitdagends de kinderen van onze generatie doen. We zetten de tent op op de camping anex manege. Paarden stinken, zoveel is duidelijk. Het druppelen gaat over in regen, nog een biertje tot de band zijn laatste noten speelt. Het geouwehoer neemt toe. Het is bijzonder opvallend dat de mensen die het minste te vertellen hebben het meeste praten. Dan gaan we naar bed.Ik slaap okee. Regen die tikt op de tentdoek is rustgevend als je weet dat je tent waterdicht is. De volgende morgen vroeg wakker door diezelfde regen die nu met recht een stortbui genoemd mag worden. Na het ontbijt bied ik aan de organisator van het hele gebeuren aan om m’n presentatie te doen die ik ooit voor het Travelmaniacs weekend schreef, maar ik nooit voordroeg omdat m’n motor ontplofte toen ik op weg was daarheen. Ze vindt het een goed idee.Ik verras iedereen er een beetje mee, mezelf ook. Maar dat is misschien maar goed, want dan hoefde ik me er niet een week lang zenuwachtig om te maken. Het is een welkome aanvulling op het ietswat magere programma. Via meegebrachte externe hardeschijf tover ik de powerpoint slideshow tevoorschijn en lees ik mijn eigen verhaal even door. Bij het hoofdstukje ‘de email’ waarin ik vertel dat pappa in het ziekenhuis komt moet ik al even slikken. Het is een van de weinige stukken waarvan ik emotioneel word. Net als die keer dat ik het aan de oevers van de Lage vaart bij de sluis voor mezelf hardop het stuk reperteerde. Ik houd een kort inleidend praatje waarin ik iedereen vraag om de aandacht en de koppen te houden. Dan begin ik te vertellen. Wouter zorgt ervoor dat de foto’s synchroon lopen aan mijn verhaal.Het gaat goed. Mensen luisteren aandachtig en lachen. Dan het hoofdstukje ‘de email’.Zonder dat ik er iets aan kan doen barst ik in tranen uit. Stond ik daar, te huilen voor een groep in leder geklede mannen. Met enige moeite herstel ik me en maak ik m’n verhaal af. Mensen klappen en komen na afloop naar me toe. Men vond het geweldig. Dat doet goed. De mannen met lange grijze baarden en groezelig grijs haar zijn het aardigst.
Laat mij normaal zijn
Nadat ik een poging had gedaan om mijn huisdier weg te jagen, dan wel levenslang op te sluiten in de koelkast, dan wel op een lijmplankje te vangen en vervolgens te vermorzelen, maar dat geen van dat allen deze avond wilden slagen, ging ik de deur uit en liep ik de langs het Spaarne naar de Grote of St. Bavo kerk, alwaar vanavond een stadsorgelconcert plaats zou vinden. Ik vroeg mezelf ook even af wat ik daar moest, maar bij veel van de dingen die ik doe waarbij men vraagtekens zou zetten zeg ik; men luistert al enige honderden jaren naar zo’n orgel in zo’n kerk, stel dat ik er nooit van me leven heen zou gaan en er pas heel laat achter zou komen dat ik het eigenlijk prachtig vind, dan zou je jezelf toch voor je kop slaan dat je er niet eerder naar was gaan luisteren. Ik behandel het net als kunst aan de muur, ondanks dat ik het misschien lelijk vind, is er iemand die daar heel veel tijd en gedachtes in heeft gestoken, dus dan probeer ik er toch maar naar te kijken. In het bedrijfsleven relativeer ik dingen ook altijd op die manier; de mensen die deze werkwijze hebben bedacht hebben daarvoor gestudeerd en krijgen er ook nog eens fors voor betaald, dus het zal wel goed zijn. Dit blijkt overigens vaak niet zo te zijn, maar dat terzijde. Daarom nam ik vanavond plaats op de houten stoelen met rieten zitvlak –eenzelfde stoel als welke wij thuis ook hebben- tussen de voornamelijk grijze bolletjes, met veelal een kalend plekje achterop. Mijn ouders hadden gewoon een rij voor me kunnen zitten. Qua leeftijd viel ik uit de toon, maar wie weet hoeveel valse noten er vanavond nog gespeeld zouden worden.
Jos van der Kooy (uiteraard met een y en niet gewoon met een i, we zijn tenslotte in Haerlem) is de stadsorganist en zal vanavond een drieluik ten gehore brengen. Als ik in boeken wel eens lees waarin schrijvers met grote namen gooien van musici, auteurs en dergelijke kunstenaars die zij menen te kennen dan vind ik dat altijd een beetje opschepperij, zo van; kijk eens welke namen ik allemaal uit mijn pen tover. Maar ik zal dan nu ook wat namen opschrijven van de componisten vanwie meneer van der Kooy vanavond muziekstukken zal spelen. Mendelssohn, Bach en Händel. Sinds ik een boekje van Maarten ’t Hart gelezen heb zijn alle drie de namen mij bekent, maar tot voorkort kende ik alleen die van Bach, en wel van de achterkant van flippo’s, die je vroeger bij de chips kreeg. Welke Sonates en in welke toonsoorten gespeeld zal worden zal ik achterwege laten, omdat ik daar verder ook niets van begrijp.
Na een korte introductie van de organist verdwijnt deze en blaast het orgel zijn eerste tonen uit. Ik zit bijna achteraan en zoek naar waar de organist achter de ‘piano’ zit maar de hele man is spoorloos verdwenen. Het eerste stuk is erg hard en dat kan ik niet mooi vinden. Het klinkt een beetje alsof een kleuter op een keyboard ramt en dat kan ik toch niet echt muziek noemen. De symfonie duurt voort en ik kijk wat om me heen, hoe moet je je eigenlijk gedragen bij zo’n concert. Ik zie iedereen naar het orgel kijken dus dat doe ik ook maar. Ik heb meer dan een uur de tijd om het orgel te bekijken en ben er niet uitgekomen of ik het een mooi ding vind. Groot is hij zeker, vooral als je naar voren loopt en omhoog kijkt. Maar mooi? Erg kitscherig met een hoop goud en tierelantijnen en allemaal half naakte engelen met grote volle borsten die harpen en trompetten vasthouden. Na ongeveer een kwartier moet ik plassen, heb ik dorst en weet ik niet meer hoe ik zitten moet op die verschrikkelijke stoelen, maar naarmate het concert vordert word er rustiger gespeeld en ik lijk zowaar een stuk te herkennnen wat ik mee tik met mijn vingers. Thuis draaide mijn vader op zondagochtend dit soort muziek, zij het niet gespeelt op een orgel. Ik kon dat altijd wel waarderen. Dat ik vanavond hier ben is sowiezo iets dat ik uit naam van mijn vader doe. Ik zou hem graag naast mij hebben zodat hij me er wat meer over kon vertellen. Tijdens het luisteren heb je genoeg tijd om na te denken en dat vond ik misschien wel het fijne eraan, helaas was ik een pen vergeten en kon ik mijn gedachten niet neerkalken. Ik heb een poging gewaagd om in mijn telefoon het een en ander in te tikken maar ik voelde mij daarbij toch wat bezwaard. Steeds als ik een beetje inzakte en er werd hard op te toetsen gedrukt, dan schrok ik op en met mij de hele zaal, alsof ze wisten dat we zaten te gapen. Maar ik was die ochtend alweer vroeg opgestaan en dat gold vast niet voor al die zestigplussers in de zaal. Wat ook wel bijzonder was om te merken was dat als als er een stuk afgelopen was, het net leek alsof iedereen ademloos had zitten luisteren en nu pas weer een teug lucht durfde in te nemen, daarbij heb ik telkens het gevoel dat er iemand ten grave is gedragen. Een gloeilampje van een van de gouden kroonluchters was kapot, ik snap dan niet dat Hij niet even de moeite neemt om dat lampje te maken. Dat is voor Hem toch een kleine moeite lijkt Mij. De lampjes waren wat mij betreft ook een beetje te wit en te fel om kaarsjes te verbeelden maar als ik mijn ogen tot spleetjes trok waande ik me toch twee eeuwen terug. Door het glas in lood waarin Jezus afgebeeld is met een halo om Zijn hoofd zakte de zon in de Noordzee. Ik keek nog wat om me heen. Links van me zat de mevrouw die het predikaat ‘geitenwollensokkendrager’ met fier draagt. Zij komt ook dagelijks in de winkel en stelt mij dan allerlei ingewikkelde vragen over de herkomst van ons meel. Er zaten ook mensen in de houten verhogingen om de pilaren heen, ik weet niet hoe ze die dingen noemen, zoals ik zoveel uit een kerk niet kan benoemen. Ik vroeg me af waarom die mensen eerste rang zaten, hadden zij misschien meer betaald? Dat leek toch zeer opmerkelijk daar het entree vrij was, maar misschien hadden ze degene die de programmaboekjes uitdeelde een rijkelijke tip toebedeeld. Ik vroeg me toen af wat ik er van vond. Ik werd er niet ‘warm of koud’ van. Moest er niet van huilen zoals bij sommige muziek, maar het stoorde me ook niet. Vooral de rustigere stukken kon ik waarderen, al hoorde ik dan op de achtergrond de organist op zijn toetsen rammen, dat verpestte het een beetje alsmede de vrouw die achter me haar voeten niet stil kon houden en daarmee het leer van haar schoenen liet kraken. Misschien was ik met te weinig achtergrond informatie vertrokken, ik weet natuurlijk wel dat die muziek hele verhalen vertelt, maar die verhalen ken ik dan weer niet. Net toen ik in de roes van Mendelssohns Allegro assai vivace zat was het afgelopen en werd er geklapt. Ik klapte mee. Men stond op en begaf zich naar achter. De eerste symfoniën tetterde alweer uit de mobieltjes. Ik zag mensen toch enigszinds verbaast kijken naar de jongeman die wachtte tot de drukte aan hem voorbij getrokken was en daarmee ook het publiek kon analyseren. Vervolgens liep ik naar het orgel. Vicit Vim Virtvs stond erop. Het wapen van Haarlem, Liefde overwint Kwaad. Ik zocht naarstig naar iets wat op een piano leek, maar zag niets. Toen liep ik nog een rondje door de prachtige kerk over alle rijke stinkerds. Ik kwam langs een klein nisje waarin een boekje lag met een IKEA potlood ernaast. In dat boekje kon je een voorbode schrijven welke dan naar ik aanneem door de priester wordt opgelezen. Ik bladerde er wat in. 27 mei 2009: Laat mij normaal zijn.
Transsiberië express
Sinds ik van de middelbare school af kwam en in Amsterdam ging leren, of pogingen daartoe deed ondernemen, reisde ik met de trein van Almere naar die grote stad. Heel wat honderden keren zoefde ik over de Hollandse brug het oude land op. In de tijd dat ik in West op school zat was het elke ochtend een groot drama. Als we de trein al in konden door de grote drukte, was de kans groot dat we de overstap mistte op Weesp. Toen naar Schiphol. Elke dag met mijn Antiliaanse vriend uit Lelystad. In die tijd leerde ik veel Papiaments, of zwarte straattaal. Ik put nog regelmatig uit deze bron van prachtige woorden, als kondoekoe (conducteur), loco (trein), tanga (meisje) en goof (de billen van dat meisje). Hij liet me na het weekend altijd vol trots de versleten plekken op de voorkant van z'n broek zien van het schuren (dansen) met ho-tjes (sletjes). In Nieuw Zeeland heb ik niet in de trein gezeten, een schande daar de treinen door adembenemende landschappen rollen. Maar iedereen doet alles per vliegtuig, dat is goedkoper, en sneller. Heden reis ik een aantal maal per week tussen Almere en Haarlem via Amsterdam.
Treinenleed.
De oude stoptreinen, liefkozend ook Hondenkoppen genoemd, waar ze een aantal jaren geleden de interieurs van hebben vervangen, waarbij ze sommige banken zo geplaatst hebben dat je niet naar buiten kan kijken door een in de weg zittende raamstijl, maar dat dit waarschijnlijk is gedaan om dat deze piepende stellen toch altijd ranzige ramen hebben. Dan naar de nieuwe dubbeldekkers. Ik heb geprobeerd een hondenkop er in te herkennen, maar dat is tot op heden nog niet gelukt. Niettemin prachtige treinen, ruim (al is het vanuit de coupe naar het balkon aardig wringen), schoon en muisstil. Dat laatste is heerlijk, maar tegelijkertijd verschrikkelijk. Door deze stilte hoor je namelijk constant een piepje, dit piepje varieert van toon als de trein optrekt of remt, als een soort doedelzak. Ik geraak er helemaal dol van in m’n hoofd en vlucht altijd naar de volgende coupé. De oude dubbeldekkers zijn eigenlijk de fijnste treinen, hoewel je je afvraagt wie dat verschrikkelijke groen van de banken heeft bedacht, en waarom de deur naar de ‘machinekamer’ voorin de trein niet automatisch sluit, aangezien de meeste mensen van de Nederlandse bevolking in een ziekenhuis met schuifdeuren lijkt te zijn geboren. Om nog maar te zwijgen van de onbeleefdheid die mensen typeerd wanneer zij de trein in willen. Men schijnt niet in te zien dat als je geen plek vrij laat om mensen uit te laten stappen, je ook niet in kunt stappen. De trein vertrekt niet zonder u! En zoja, dan komt er meestal na 10 minuten nog één. Ik probeer sinds m’n vader overleed nooit meer te rennen voor de trein, want hoeveel zijn nu de bovenstaande minuten op een mensen leven? Als je hart er mee gestopt is zuurstof naar je hersenen te pompen, zijn het er teveel. Sprinters. Het klinkt snel, maar dat kan ik ze toch niet echt noemen. Heeft u ze al gezien? Waarschijnlijk wel, maar misschien heeft u ze verward met een metro. Ik ging laatst pardoes in de 1e klas zitten en moest drie keer kijken voordat ik het verschil zag tussen de twee klassen en zelfs toen was ik nog niet overtuigd. Er gebeurd ook een hoop moois in de trein. Hartkloppingen heb ik er vaker dan me lief is. Laatst nog zat ik tegenover een prachtige Russische, of moet ik zeggen Moskoviet. Op het Centraal Station staat soms een trein op het spoor waarbij er op het vertrekbord staat: Moskva. Ik droom dan weg bij de gedachte dat het dus mogelijk is om van het meest westelijke punt van Eurazië naar het meest oostelijke kunt reizen met de trein. Letterlijk naar de andere kant van de wereld dus. Schrijven we bij op de lijst. Zij was in Nederland voor een cursus en toevallig in de verkeerde trein gestapt. Ik was niet te beroerd om haar te helpen. Toen ik haar echter bij het juiste station zei dat ze eruit moest en meeliep naar de deur van de Sprinter en we nog even stonden te praten, ging na een piepje de deur zomaar automatisch dicht. Met mij ertussen.
Je geliefde uitzwaaien zoals vroeger is er óók niet meer bij.